Ook op werkvloer ruimte voor geweten
Een Amerikaans vonnis over godsdienstvrijheid verdient doordenking in Nederland, stelt mr. Bart Bouter.
Het is alweer bijna een jaar geleden dat Obamacare in de Verenigde Staten werd ingevoerd. President Obama verplichtte alle Amerikanen zich vanaf 1 oktober 2013 in te schrijven voor een zorgverzekering. Daarbij moesten werkgevers met vijftig of meer werknemers dat voor hun personeel doen, in een soort collectieve zorgverzekering. Dat lijkt niet erg, maar het heeft grote gevolgen. Want ook het verstrekken van anticonceptiemiddelen door de werkgever maakt deel uit van deze verplichting. Vier van deze middelen kunnen tot gevolg hebben dat een reeds bevruchte eicel zich niet meer nestelt in de baarmoeder. In feite hebben deze middelen dus een aborterende werking.
Voor christelijke werkgevers is dat een brug te ver. Drie christelijke bedrijven weerden zich, met een beroep op de godsdienstvrijheid. Er volgde een juridisch proces tegen het ministerie van Volksgezondheid. Op 30 juni 2014 deed de Supreme Court, de hoogste rechterlijke instantie in Amerika, een zeer belangrijke uitspraak. Het loont mijns inziens de moeite om ook in Nederland goed te bezien waar de zaak om draaide en welke argumenten tijdens de procedure aan de orde kwamen.
De familie Hahn is meelevend lid van de Mennonitische Kerk. Hun bedrijf heet Conestoga Wood Specialties en heeft 950 man personeel in dienst. David en Barbara Green zijn belijdend christen. Zij zijn eigenaar van 500 Hobby Lobbywinkels en hebben meer dan 13.000 man personeel in dienst. Hun zoon is eigenaar van 35 christelijke boekwinkels met bijna 400 man personeel. Voor alle drie de bedrijven geldt dat de families echt de baas zijn. Zij hebben alle aandelen en zijn directeur. Wel hebben ze een winstoogmerk. En voor de beide families geldt dat het met hun geweten en godsdienst strijdt om betrokken te worden bij abortus.
Amerika kent sinds 1993 de Religious Freedom Restoration Act (RFRA), die een grote bescherming biedt aan de vrijheid van godsdienst. Deze wet bepaalt onder andere dat de overheid iemand niet in de uitoefening van diens godsdienst mag beperken, ook al zou dit voortkomen uit wetgeving. Het mag slechts als de overheid aantoont dat met de wet een zwaarwegend overheidsbelang wordt gediend én dat gekozen is voor de minst zware inperking van de godsdienstvrijheid. Obama heeft in zoverre aan de RFRA gedacht, dat kerken en non-profitorganisaties zijn uitgezonderd van verplichting tot verstrekking van anticonceptiemiddelen. Nu beriepen echter ook de families Hahn en Green zich erop, voor hun bedrijven.
Winstoogmerk
De eerste vraag die de Supreme Court moest beantwoorden was of de RFRA wel betrekking heeft op bedrijven. In de wet staat namelijk het woord ”person” genoemd. Toch maakte dat volgens de Supreme Court niet uit. Bedrijven kunnen zich volgens de raad wel degelijk beroepen op de bescherming van godsdienst. Dat is in Nederland niet anders. Rechtspersonen kunnen drager zijn van grondrechten (denk aan een kerkgenootschap dat zich kan beroepen op de godsdienstvrijheid). De gedachte hierachter is de bescherming van de mensen die uiteindelijk de rechtspersoon of het bedrijf vormen.
Vervolgens kwam aan de orde of een bedrijf met winstoogmerk wel godsdienst kan uitoefenen. Het ministerie van Volksgezondheid vond van niet en beriep zich op lagere rechtspraak. Daaruit zou blijken dat bedrijven die winst willen maken geen beroep kunnen doen op extra juridische bescherming vanwege godsdienstige motieven. De Supreme Court ging daar gelukkig niet in mee. Als je wel winst mag nastreven als bedrijf, maar geen godsdienstige doelen mag stellen dan klopt er iets niet volgens de Supreme Court.
Toch zou dit oordeel in Nederland vermoedelijk geen stand houden. Zeker niet als het om gelijke behandeling gaat. Er zijn in de gelijkebehandelingswetgeving uitzonderingen opgenomen voor kerken. Maar zodra zij zich op de markt begeven en actief aan de slag gaan om geld te verdienen, is alle extra bescherming weg. Dan moet ook de kerk zich houden aan de eisen van gelijke behandeling.
Het hoofdargument van het ministerie was dat er geen directe relatie aantoonbaar is tussen het verstrekken van anticonceptiemiddelen en het vernietigen van een levend wezen. Als bijvoorbeeld Hobby Lobby een middel aan een werkneemster verstrekt, hoeft dat nog niet te leiden tot een abortus.
Dit argument betreft een actuele discussie over de vraag wat wel en wat nu geen directe uitoefening is van godsdienst. De Supreme Court ging verstandig met deze discussie om en nam afstand. Het is niet aan de rechter om te oordelen of godsdienstige overtuigingen te scrupuleus zijn of niet. Dit oordeel zou in Nederland niet anders zijn geweest.
Ruimte
Obamacare moet dus voor de drie bedrijven rekening houden met eisen uit de RFRA. Wat betekende dit concreet? De Supreme Court oordeelde eerst dat Obama met de Obamacare op zich een zwaarwegend overheidsbelang nastreeft. Maar bevat de Obamacare ook de minst beperkende maatregelen voor deze christelijke bedrijven (de tweede eis van de RFRA)?
Nee, zo oordeelt de Supreme Court. De verplichting om de bewuste vier anticonceptiemiddelen te verstrekken is een te zware inperking van de godsdienstvrijheid. Een simpel alternatief is dat de overheid deze middelen zelf gaat bekostigen. Het gaat toch maar om vier middelen. Omdat dit alternatief er is, is een verplichting niet gerechtvaardigd. De families Hahn en Green hoefden geen anticonceptiemiddelen te verstrekken.
Nu is het rechtssysteem van Amerika niet te vergelijken met dat van Nederland. Toch is dit positieve geluid het beluisteren waard. Gelukkig wordt er waarde gehecht aan het geweten en is er ruimte voor de uitoefening van godsdienst in de praktijk. Dus niet alleen achter de voordeur, maar ook op de werkvloer en in de directiekamer. Het is te hopen dat deze uitspraak ook in Nederland leidt tot een verdere doordenking.
De auteur is advocaat bij Janssens Den Boef Advocaten in Houten.