Hamdi werd in 2001 in Afghanistan opgepakt als Taliban-strijder en zit sindsdien als een „vijandelijke strijder” vast in een cellencomplex in South Carolina. Hij vindt dat de Amerikaanse justitie hem niet voor onbepaalde tijd kan vastzetten zonder formele aanklacht en zonder enige procesgang.

De komende uitspraak van het hoogste rechtscollege in de Verenigde Staten geldt als een nieuwe lakmoesproef voor het antiterrorismebeleid van president Bush.

De term ”vijandelijke combattant” betekent dat het niet om formele krijgsgevangenen gaat op wie de conventies van Genéve van toepassing zijn. In de ogen van de Amerikaanse justitie kunnen vijandelijke strijders voor onbepaalde tijd worden vastgehouden en verhoord, zonder toegang tot een advocaat en zonder dat er een formele aanklacht is ingediend.

De meeste buitenlandse strijders, meer dan 600, zitten in Guantanamo Bay, een Amerikaanse basis op Cuba. Het gaat hier om personen die als vermeend Taliban- of al-Qaida-lid zijn opgepakt in Afghanistan. Washington huurt de legerbasis in het zuidoosten van Cuba al sinds 1903. Guantanamo Bay zou echter niet gelden als Amerikaans grondgebied. Daarom vallen de gevangenen volgens rechterlijke uitspraken tot nu toe in de VS niet onder de bescherming van de Amerikaanse grondwet.

Het Hooggerechthof maakte eerder bekend een uitspraak te zullen doen over de vonnissen van de lagere rechters, die steeds hebben gezegd dat ze niet bevoegd zijn uitspraken te doen in zaken die door gedetineerden van Guantanamo zijn aangespannen.

In de juridische strijd rond Hamdi gaat het om een Amerikaanse staatsburger die in het buitenland is gearresteerd en in de VS als strijder is opgesloten.