Harde garanties geëist bij uitlevering Rwandees
De advocaten van de Rwandese zanger en componist Simon Bikindi willen harde garanties in de uitleveringszaak van hun cliënt. Zo zou Nederland alleen mogen instemmen met uitlevering aan het Rwanda-tribunaal, als Bikindi zijn straf uit mag zitten in Nederland. Bij vrijspraak moet Bikindi terug naar Nederland kunnen.
Dat eisten de raadslieden donderdag Den Haag tijdens het kort geding dat Bikindi had aangespannen tegen de Staat. Het in Tanzania gevestigde Rwanda-tribunaal wil de man vervolgen omdat hij in 1994 aangezet zou hebben tot massamoord op Tutsi’s. Hij zou hier ook actief aan hebben deelgenomen.
Minister Korthals van Justitie gaf in december het groene licht voor de uitlevering van Bikindi. Het kort geding is voor Bikindi een laatste strohalm in de strijd tegen uitlevering. Het hoger beroep tegen de negatieve beslissing in zijn asielprocedure kan uitlevering niet opschorten, meent landsadvocaat C. Bitter. Dat hoger beroep dient overigens op 28 februari in Haarlem.
De advocaten van Bikindi willen dat Nederland afspraken maakt met de Verenigde Naties over de juridische procedure in de zaak-Bikindi. Alleen zo kunnen zijn mensenrechten adequaat worden beschermd, aldus de advocaten.
Bikindi wil kost wat kost voorkomen dat hij ooit nog een voet op Rwandese bodem zet. Hij vreest marteling en erger als hij een straf zou moeten uitzitten in een gevangenis in Rwanda. Indien hij zou worden vrijgesproken, acht hij de kans groot dat Tanzania hem uitwijst naar Rwanda, met alle gevolgen vandien.
Landsadvocaat Bitter stelt dat Nederland weinig eisen kan stellen aan het aan de VN gelieerde Rwanda-Tribunaal. „VN-lidstaten zijn verplicht tot onvoorwaardelijke medewerking aan het tribunaal”. Volgens Bitter is de Staat niet in de positie om terugkeergaranties te bedingen omdat Bikindi geen geldige verblijfsvergunning heeft.
Bitter acht de vrees van Bikindi voor schending van zijn mensenrechten onterecht. „Het tribunaal heeft de mensenrechten hoog in het vaandel staan. Wij hebben geen enkele aanwijzing dat zijn rechten geschonden zouden kunnen worden.”
Uitspraak 14 februari.