Vier alternatieve zienswijzen: een ABCD’tje over groei
Laat ik met de deur in huis vallen: ik ben absoluut niet tegen economische groei. Ik zou niet weten waarom. Maar ik ben ook niet zozeer vóór groei. Wel voor geluk, vooruitgang en „het goede leven.”
Ook ben ik geen pessimist. Ik moet echter wel constateren dat de zwaarste naoorlogse financiële crisis in de westerse wereld net in veel landen het dieptepunt heeft gepasseerd en dat het herstel zeer traag verloopt; en allerminst op een vanzelfsprekende manier. Mensen die beweren dat we zomaar weer terug kunnen veren naar de groei van voor de crisis, vind ik enigszins ongefundeerd optimistisch. De toekomst is onzeker, maar dat betekent niet dat de periode van voor de crisis het best model staat voor wat er de komende jaren gaat gebeuren.
Daarbij erger ik me aan mensen die geen genoegen willen nemen met zo’n lage economische groei. Daarom even een aantal alternatieve zienswijzen. Een groei-ABCD’tje dat ik in omgekeerde richting afloop.
Nog even kort over het meten van de economische groei. Het bruto binnenlands product (bbp) is kort na de Tweede Wereldoorlog in gebruik genomen als berekeningsmethode van welvaart. Ook een van de grondleggers van dat begrip, Simon Kuznets, wees bij de introductie ervan op de beperkingen. Het bbp meet geen voorraden zoals natuurlijke hulpbronnen, geen verdeling van inkomen (laat staan van vermogen), werkloosheid, milieueffecten, gratis informatie via internet, enzovoort. Kortom, het was en is een imperfect begrip.
De ”Degrowth”-beweging is heel expliciet: we hebben juist minder groei nodig, in ieder geval in de westerse wereld. Sterker nog, krimp van het bbp is de enige manier om het ecologische systeem gezond te houden. Grenzen aan de belasting van het milieu zijn daarbij belangrijker dan materiële welvaart. Ook het economische model moet ingesteld zijn op een efficiëntere benutting van natuurlijke hulpbronnen. Dat betekent dus ook consuminderen. En minder werken. Een vrij radicale visie en precies het tegenovergestelde van het huidige ”pro growth”-paradigma. Voor ons in het rijke Westen is daar nog wel iets bij voor te stellen, maar ook weer niet voor iedereen. Vertel het verhaal van consuminderen maar eens aan een dakloze.
De ”Circulaire groei”-beweging wil het huidige lineaire systeem, waar onze industriële samenleving op is gebaseerd, omvormen tot een circulair systeem. In plaats van maken, gebruiken en weggooien naar maken, gebruiken en hergebruiken. Alhoewel dit vaak onderbelicht blijft, komt dit vrij dicht in de buurt van de ”Degrowth-beweging”. Een circulaire economie biedt op sommige plekken en voor sommige sectoren wel degelijk groeikansen in de traditionele zin van groei. Macro-economisch kan het echter niet anders dan dat er minder toegevoegde waarde wordt gegenereerd: macro-degrowth.
Een begrip dat deels samenhangt met de circulaire economie is de ”Biobased economy”. Dit is een economie gebaseerd op energie uit biomassa in plaats van uit fossiele brandstoffen. Eigenlijk is dit slechts een deel van de circulaire economie, maar wel een deel dat in het vorig jaar gesloten energieakkoord is opgenomen. Dit is echter bij lange na geen alternatief voor ‘normale’ economische groei. Er zijn nogal wat vraagtekens bij te zetten. Is dit überhaupt wel een verstandig idee voor een land als Nederland? Want die biomassa moet ook worden ingevoerd. En is biomassa wel écht zo duurzaam?
Ik voel mij zelf het meest thuis bij het idee van ”A-growth”. Ofwel: onverschillig of agnostisch over economische groei. Want het bbp, onze maatstaf voor vooruitgang, meet van alles, maar slechts in zeer beperkte mate waar het echt om gaat, in ieder geval voor de westerse wereld. Door óf met veel meer indicatoren te werken óf ons helemaal niet meer druk te maken over economische groei, maar wel over inkomensontwikkeling, vermogensverdeling, werkloosheid, milieu et cetera, kunnen we veel verstandiger beleid voeren.
Dus niks circulaire groei, pro- of anti-groei, maar op naar een ander meetmodel! Daar word ik dan weer optimistisch van.
De auteur is hoofd internationaal onderzoek bij Rabobank Nederland.