Kerk & religie

Ons land

Deuteronomium 32:9

24 July 2014 07:41Gewijzigd op 15 November 2020 12:03

„Want des Heeren deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner erve.”

„Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib van zijn heer; maar Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet” (Jesaja 1:2, 3). Zo heeft God welgedaan aan Israël, heeft God het getrokken en aan Zichzelf verbonden met koorden en touwen van liefde, en met mensenzelen. Wij mogen ons, in dit ons lieve vaderland, erin beroemen dat de Heere ons niet minder dan Israël tot een Rots des heils is geweest. Hier mogen wij gebruiken de woorden van een man Gods en deftig leraar en ziener in Israël: „Groot”, zegt hij, „ja, zeer groot is Gods weldadigheid over ons. Voorwaar, als wij het al wel overleggen, het staat te bezien of ooit het volk van Israël in zo’n korte tijd en binnen zo weinig jaren zo veel, zo grote en zo wonderlijke overwinningen, verlossingen en weldaden van God ontvangen heeft als ons geschied is, deze vijftig of zestig jaar. Het is merkwaardig dat niet alleen de leraars hier in het land zo spreken en schrijven, maar dat ook zelfs in vreemde landen degenen die door het horen of lezen kennis hebben van de zaken van Nederland en van hetgeen de Heere aan ons gedaan heeft. Zij ontzien zich niet onze staat en Gods grote daden, aan ons betoond, te vergelijken met die van het volk van Israël, en met Gods wonderen en goeddadigheden aan dat volk bewezen.

Abraham van de Velde,
predikant te Middelburg

(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1677)

Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer