Geestelijke vragen
Johannes 1:12
„Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden.” Kom eens tot stilte en bedaardheid, om te letten op wat er in uw ziel al is omgegaan en nog omgaat. Ik vraag u: Durft u te ontkennen dat het licht dat in uw ziel ontstoken is, onderscheiden is van de wereld, ja, van tijdgelovigen zelfs? Ziet u de waarheid niet met een ander oog dan toen u nog leefde in de zonde? Zijn er geen andere bewegingen, andere werkzaamheden dan tevoren? Zou u God niet danken, indien u het in uw vrienden en anderen zag wat u in uzelf vindt? Durft u te ontkennen dat het gezicht dat u hebt van uw verloren staat u verlegen, bekommerd en bedroefd maakt? Heeft u een gezicht van de noodzakelijkheid, beminnelijkheid en dierbaarheid van de Heere Jezus? Is Hij u nog nooit dierbaar geworden? Durft u te ontkennen dat u naar Jezus bent gelopen; ja, dat u het nog zou willen doen, al was het op dit ogenblik, kon en durfde u maar? Is niet uw hart gewillig om het geheel aan Hem op te dragen? Durft u te ontkennen dat u een andere liefdesgezindheid bent gewaargeworden? Zijn de zonde, de wereld en de eigenliefde u niet tot vijanden geworden? God, Die Christus geboren deed worden, als de Allerdierbaarste, en ook alle godvruchtigen, die uit God geboren zijn, zijn die niet het voorwerp van uw liefde, daar u er vóór deze afkerig en vijandig van was?
Petrus Immens, predikant te Middelburg ”De godvruchtige avondmaalganger”, 1752