Er gaan jaarlijks veel levens verloren omdat de internationale noodhulp faalt. Dat komt niet zozeer omdat er te weinig geld is, maar omdat de organisatie te wensen over laat. Dat stelde Artsen zonder Grenzen deze week in een ongemakkelijk rapport. Maar hoe moet het dan wel?
Soms is al maanden bekend dat er een humanitaire crisis aan zit te komen, zoals in Zuid-Sudan en de Centraal-Afrikaanse Republiek. Maar voorkomen wordt ze niet. De ramp dient zich gewoon aan, honderdduizenden mensen raken ontheemd, ondervoed, ziek. De noodhulp komt vervolgens traag op gang, duizenden mensen sterven.
Hoe kan dat, vraagt Artsen zonder Grenzen zich af in een nieuw verschenen rapport met de veelzeggende titel ”Where is everyone?” De internationale hulporganisatie constateert dat ‘de hulpindustrie’ meer geld en kennis tot haar beschikking heeft dan ooit. Maar het effect is niet navenant.
In haar zoektocht naar antwoorden zet de organisatie het mes diep in het vlees van de humanitaire sector. Ze constateert dat veel VN- en hulporganisaties (ngo’s) het laten afweten wanneer er reële veiligheidsrisico’s of logistieke problemen opdoemen. Juist in situaties waarin de hulp het hardst nodig is, wordt de internationale staf massaal geëvacueerd.
Moeilijk te bereiken bevolkingsgroepen en gebieden worden bovendien vaak vermeden. De meeste hulp komt terecht bij mensen in de officiële kampen en met een registratiestatus bij VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Artsen zonder Grenzen geeft met name de VN een stevige veeg uit de pan. De volkenbond treedt op als coördinator van de hulp en is daarnaast donor en uitvoerder. Dat geeft belangenverstrengeling, maar het grootste probleem is dat de VN in crisissituaties te bureaucratisch en te angstig opereren. Niet zelden beconcurreren verschillende VN-organisaties elkaar bovendien.
Hulpverleningsfiles
Artsen zonder Grenzen stoelt de bevindingen op gedetailleerd onderzoek naar de hulpverlening in drie crisisgebieden van de afgelopen jaren: Oost-Congo, Jordanië (waar veel Syrische vluchtelingen neerstreken) en Zuid-Sudan.
Over de hulp in die gebieden is veel goeds te melden, aldus het rapport. In alle gevallen zijn er honderdduizenden mensen geholpen. Er is in veel noden voorzien. Maar het had nog veel beter gekund en gemoeten, omdat het om levens gaat.
Wie zijn oren weleens te luisteren legt bij hulpverleners, zal veel van het geschetste beeld herkennen. Veel gejuich klinkt er doorgaans niet over de rol van VN-organisaties. Er wordt geklaagd over het vele papierwerk, de tergende traagheid en de formaliteiten.
De conclusie dat moeilijk bereikbare gebieden worden gemeden, is eveneens herkenbaar. Neem de Oost-Congolese provincie Noord-Kivu, waar in de hoofdstad Goma zo’n 200 ngo’s kantoor houden. In de stad trekken colonnes fourwheeldrives van hulporganisaties door de straten. Ze vormen geregeld complete files. Hoe verder van de stad, hoe minder het echter wordt. Terwijl de problemen er zeker niet altijd minder zijn.
Risicomijding
Het rapport concludeert dat in landen als de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Sudan, waar zich „aanzienlijke veiligheids- en logistieke problemen” voordoen, de problemen hardnekkig blijven voortetteren, ondanks verhoogde inzet van de VN en internationale hulporganisaties. Artsen zonder Grenzen wijt dit aan „bureaucratie en risicomijding.”
In grote delen van de Centraal-Afrikaanse Republiek is Artsen zonder Grenzen de enige internationale organisatie die actief is, soms samen met het Rode Kruis. Het vergt overleg met rebellengroepen die in delen van het land de scepter zwaaien. Het betekent ook het nemen van een reëel risico. In het verscheurde Afrikaanse land zijn enkele lokale medewerkers van de organisatie omgekomen.
In het rapport worden de gevaren niet gebagatelliseerd en spreekt Artsen zonder Grenzen zichzelf ook niet vrij van kritiek. Veel van de kritiekpunten past het in meer of mindere mate ook op zichzelf toe.
Het rapport stelt daarbij dat grotere organisaties, zoals zijzelf, sneller geneigd zijn zich diplomatieker op te stellen. Daarbij ligt het gevaar op de loer misstanden te verzwijgen. Zo verzweeg Artsen zonder Grenzen in 2012 een massaverkrachting bij de Oost-Congolese stad Minova door het Congolese regeringsleger. Dat voorkwam een verstoorde relatie met de regering en eventuele restricties bij de werkzaamheden. Onder de bevolking boette de organisatie echter in aan gezag.
Complex
Herkennen christelijke organisaties die zich bezighouden met noodhulp zich in het rapport? Woordvoerder Els Sytsma van ZOA laat weten dat de organisatie blij is met de bijdrage van Artsen zonder Grenzen „aan het bespreekbaar maken van deze complexe materie”, en dat ze zich „in het algemeen” herkent in de geschetste problemen. „ZOA werkt bewust in fragiele gebieden, waar we dagelijks te maken hebben met logistieke beperkingen, onveiligheid of een zwakke of afwezige overheid.”
Sytsma geeft aan dat besluiten rond veiligheid uitermate moeilijk zijn. „Soms betekent het inderdaad dat mensen die hulp nodig hebben niet bereikt kunnen worden. Dat zijn geen gemakkelijke, maar wel weloverwogen keuzes. Als organisatie heb je de verantwoordelijkheid voor je medewerkers.” Of de organisatie daarin voorzichtiger opereert dan bijvoorbeeld Artsen zonder Grenzen, kan Sytsma niet zeggen.
Directeur Arjan Hehenkamp van Artsen zonder Grenzen stelde deze week in het NRC dat rond veiligheid alleen het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen nog „een afweging op basis van hun eigen veiligheidsanalyse maken.” De overige organisaties zouden zozeer zijn geïntegreerd met de VN dat ze zich wel moeten voegen in de analyse van die organisatie. „Als bij de VN het rode licht knippert, komt vrijwel alles stil te liggen.”
Sytsma zegt echter dat ZOA „absoluut eigen afwegingen” maakt. „De relatie met de VN is in sommige situaties in zoverre van belang dat we afhankelijk van ze zijn voor evacuaties. De beoordeling van de VN nemen we uiteraard wel mee als een van de factoren in onze eigen afwegingen, net zoals bijvoorbeeld de reisadviezen van de ambassade.”
De woordvoerster tekent erbij aan dat het werk niet per se stil komt te liggen als de internationale staf wordt teruggetrokken. „Lokale medewerkers lopen vaak minder risico en kunnen het werk voortzetten. Dat hebben we ervaren bij evacuaties van onze staf in Congo, maar ook in bijvoorbeeld Darfur en Uruzgan.” Ze erkent dat de slagkracht daarmee minder groot wordt. „Maar met de ontvoering van je mensen, of erger, is uiteindelijk ook niemand geholpen. Dit zijn complexe en moeilijke afwegingen.”
Traag
Dat de hulp vaak laat op gang komt, herkent ZOA zeker. De hulporganisatie kan zich ook vinden in de verbeterpunten die Artsen zonder Grenzen aandraagt voor wat betreft de rol van de VN. Tegelijk benadrukt ze echter dat „de VN nodig zijn voor snelle hulpverlening op grote schaal.” Sytsma: „Onze rol is daarin om bewust een stapje achter grote spelers als VN en Rode Kruis aan te lopen. We hebben ze nodig om in de eerste dagen na een crisis grootschalige, levensreddende hulp te verlenen.”
Sytsma geeft aan dat het belangrijk is om bij rampen tijd te nemen voor een grondige afweging. „Gewoon met een zak geld op het vliegtuig stappen, is niet de meest effectieve en professionele manier van hulpverlening, al lijkt het vanuit impulsiviteit en emotie soms wenselijk.”
ZOA probeert een flexibele en snelle inzet in crisissituaties te garanderen door een noodhulpfonds. „Dit is altijd beschikbaar om binnen enkele dagen te kunnen starten met hulp, zonder dat we moeten wachten tot de giften binnenkomen.” Op die manier heeft ZOA volgens Sytsma snel kunnen reageren op crisissituaties in Haïti, Jordanië, Zuid-Sudan, Pakistan en de Filipijnen.
Criterium
Het centrale criterium in het rapport van Artsen zonder Grenzen is de vraag hoeveel levens er zijn gered. Er vallen patronen af te leiden van dalende en stijgende statistieken met sterftecijfers, gerelateerd aan de mate van noodhulp. Uiteindelijk blijft zoiets uiteraard echter moeilijk te bepalen. Want hoeveel levens worden bijvoorbeeld gered door steunprogramma’s die al wél van start gaan voordat een voorziene crisis losbarst?
ZOA probeert geregeld op crisissituaties in te spelen, zoals nu met een voorziene hongersnood in Zuid-Sudan. Sytsma constateert echter ook dat hulp in de regel pas breed ingezet kan worden als de situatie brede aandacht krijgt. „We hebben moeite om fondsen te werven voor wederopbouw van landbouw en maatschappij in de rustige gebieden in Zuid-Sudan, terwijl daar voedsel verbouwd kan worden dat in de naderende hongersnood essentieel zal zijn.”
Moeilijke gebieden
De internationale christelijke medische noodhulporganisatie Medair laat weten niet terug te deinzen voor werkzaamheden in moeilijke regio’s. „Het is onze missie om te werken in moeilijk te bereiken gebieden. We gaan vaak naar plekken waar onvoldoende hulp is”, zegt Rhonda Eikelboom, hoofd programma’s in Zuid-Sudan. „In Zuid-Sudan hebben we een noodhulpteam dat dag en nacht klaarstaat om hulp te bieden in alle tien de staten van Zuid-Sudan.”
Eikelboom wijst erop dat Medair in landen als Afghanistan, Somalië en Zuid-Sudan actief is, waar relatief veel aanvallen op humanitair werkers plaatsvinden.
Medair werkt nauw samen met andere hulporganisaties en VN-organisaties om noodhulpactiviteiten te coördineren en is daar niet negatief over. Eikelboom: „In het werkveld stuiten we af en toe op praktische en relationele moeilijkheden met samenwerkende partijen, maar onze inzet is om gezamenlijk te werken aan het redden en beschermen van mensenlevens.”
Wat bemoeilijkt de hulpverlening?
- Logistieke problemen.
- Onveiligheid.
- Tegenwerkende of slecht functionerende regering.
- Geringe bekendheid van de noodsituatie in de internationale gemeenschap.
Bron: MSF, ”Where is everyone?”
Wanneer gaat het goed?
- Als er geen belangrijke logistieke of veiligheidsproblemen zijn.
- Als er voldoende tijd beschikbaar is om de activiteiten vorm te geven (drie tot zes maanden).
- Als er sterke nationale instanties zijn die de omvang van de crisis goed kunnen inschatten en hulp kunnen mobiliseren.
- Als de ontheemden zijn geregistreerd en in officieel erkende kampen zijn ondergebracht.
- Als de noden bekend zijn en relatief gemakkelijk tegemoet te komen.
- Als de regering en eventuele gewapende groepen hulpverlening niet blokkeren.
- Als de crisis zichtbaar is en de aandacht van de internationale gemeenschap heeft.
Bron: MSF, ”Where is everyone”?
Was er ooit iemand?
Het is goed dat Artsen zonder Grenzen noodhulp evalueert, maar stelt de organisatie de juiste vraag? Prof. Bertrand Taithe, humanitaire hulphistoricus en directeur van het Humanitarian and Conflict Response Institute van de universiteit van Manchester, denkt van niet.
Heeft de humanitaire sector werkelijk zo veel te spenderen? Taithe vindt dat nogal relatief: hij berekent dat het budget nog geen derde is van de omzet in de wereldwijde yoghurtmarkt (51 miljard euro), om maar iets te noemen. En, zegt hij, zet het eens af tegen de omzet van de wapenindustrie: ruim 1,1 biljoen.
De vraag moet volgens hem niet zijn: waar is iedereen?, maar: was er ooit iemand? In historisch perspectief vindt hij de bevindingen van Artsen zonder Grenzen nogal relatief, want het is nooit echt anders geweest. Wat Taithe betreft had het rapport de afgelopen dertig, of zelfs zeventig jaar, op elk moment kunnen verschijnen.
Taithe legt er op zijn blog de vinger bij dat het gevoel van hulpeloosheid toeneemt in een informatietijdperk waarin steeds meer over rampen en hongersnoden bekend is. Zelfkastijding vindt hij echter niet nodig. „Dat humanitair werkers het beter moeten doen is onmiskenbaar waar –het is zo’n waarheid die we allen onderkennen als we in de spiegel kijken–, maar dat ze vervolgens over moeten gaan tot zelfkastijding (...) volgt er niet uit.” Volgens Taithe bestempelen humanitair werkers „hun onvermogen om het onmogelijke te bereiken” te vaak ten onrechte als fout. Ze doen namelijk vaak gewoon het meest mogelijke.
Klik hier voor het volledige rapport ”Where is everybody?”.