Calvijn: Heilig avondmaal noodzakelijk voor ons heil
KAMPEN. Is het heilig avondmaal echt nodig voor ons heil? Is het niet voldoende om in Christus te geloven? Júíst in het avondmaal, stelt Calvijn, biedt Christus Zich aan de Zijnen aan. „Daarom moeten wij in het avondmaal werkelijk het lichaam én bloed van Jezus Christus ontvangen, omdat de Heere ons de gemeenschap met beide aanbiedt.”
Groot was in de beginperiode van de Reformatie de verwarring rond het sacrament van het heilig avondmaal. Mannen als Maarten Luther in Wittenberg en Huldrych Zwingli in Zürich stonden hier onverzoenlijk tegenover elkaar. In 1541 deed de dertigjarige Franse vluchteling Calvijn –op dat moment predikant in Straatsburg– een poging tot bemiddeling, „omdat ik zie dat veel oprechte zielen erdoor in de war zijn geraakt, omdat zij niet weten welke kant ze moeten kiezen.”
De strijd ging niet over de vraag óf Christus in het avondmaal aanwezig is, maar hóé, schrijft dr. Herman Speelman in zijn inleiding op het boekje ”Één met Christus. Een klein traktaat van Johannes Calvijn over het heilig Avondmaal” (uitg. Brevier, Kampen). Speelman, verbonden aan de Theologische Universiteit in Kampen, vertaalde Calvijns ”Petit traicté de la saincte cène” opnieuw in het Nederlands. De rooms-katholieke kerkhistoricus prof. dr. Paul van Geest schreef een woord vooraf.
In zijn traktaat stelt Calvijn een middenweg voor tussen Luther en Zwingli, concludeert Speelman. Beiden heeft Calvijn hoog staan. „Omdat we zien hoe zij waren en ten dele nog steeds zijn, namelijk dat zij een heilig leven leiden, uitmunten in kennis en zich buitengewoon inspannen om de kerk op te bouwen, moeten wij altijd met bescheidenheid en eerbied over hen oordelen.” Maar er is meer: „Wij belijden toch allen met één mond, dat wanneer wij in geloof het sacrament ontvangen zoals de Heer het heeft ingesteld, wij ook werkelijk deelgenoot gemaakt worden van de eigenlijke substantie van het lichaam en het bloed van Jezus Christus.”
Met deze formulering probeert Calvijn aan zowel Zwingli als Luther tegemoet te komen, schrijft Speelman – al lijkt Calvijn in zijn traktaat uitéíndelijk „meer luthers dan zwingliaans te zijn.” Zwingli ging hem toch niet ver genoeg.
Overigens moet er om aan het avondmaal deel te kunnen nemen wel al een band met Christus zijn, aldus Calvijn. Noodzakelijk is dan ook „dat we onszelf op de proef stellen om te zien of wij werkelijk berouw in onszelf en waar geloof in onze Heer Jezus Christus hebben.” Maar als daar sprake van is, is er –als het goed is– ook een „vurig verlangen en een brandende ijver” om gevoed te worden door „Christus, die alleen ons leven is.”
Toen Luther een paar jaar later de eerste drie bladzijden van de Latijnse vertaling van Calvijns traktaat las, was hij onder de indruk. Speelman: „Hij merkte volgens een getuige op dat „als Oecolampadius en Zwingli in het begin op een dergelijke wijze over het avondmaal gesproken hadden, het nooit tot een zo slepende kwestie geworden zou zijn.””