UTRECHT. De dienst der bevrijding kan het gemeenteleven verrijken en verdient een plaats in de liturgie. Maar een dergelijke dienst moet wel ingebed zijn in een pastorale praktijk en niet gefixeerd zijn op gebedssessies of duiveluitdrijvingen.
Dat stelt een recent verschenen handreiking van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) over bevrijdingspastoraat. Bevrijdingspastoraat is niet meer uit de kerken weg te denken, schrijft PKN-scriba dr. Arjan Plaisier in zijn voorwoord. Wel nodig is een weg tussen overenthousiasme en allergie. De ”Handreiking bevrijdingspastoraat. Pastorale mogelijkheden en valkuilen” (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer) is geschreven door Jos Aarnoudse, Rob van Essen, Gerrit-Jan van der Kolm, Eva Ouwehand en Leo Smelt.
De term bevrijdingspastoraat duidt volgens de schrijvers op een pastorale praktijk waarbij in Christus’ naam hulp wordt geboden aan hen die zich belast weten door „kwade machten.” Men mijdt de term exorcisme als te spectaculair. Wel kiezen de auteurs voor de term bezetenheid, in de zin van onderworpen zijn aan de ongrijpbare macht van het kwade.
Daarbij moet kritisch gekeken worden of bezetenheid niet samenhangt met verkeerde bewuste keuzen van de mens (zodat hij niet de schuld geeft aan externe omstandigheden) of dat deze ten onrechte vereenzelvigd wordt met psychiatrische aandoeningen. Iemand kan lijden aan pornoverslaving, maar een bevrijdingsgebed heeft geen zin als de betrokken persoon niet meewerkt met het proces van genezing.
De schrijvers erkennen de waarde van de reguliere geneeskunde en de psychiatrie, maar staat ook open voor de bijzondere werking van Gods Geest op grond van de overwinningskracht van Christus. Er leven in de PKN „forse theologische verschillen” aangaande het bestaan van een „persoonlijke duivel.” De auteurs vinden het niet raadzaam om het Bijbelse spreken over demonen en gebondenheid slechts als tijdgebonden en gepasseerd te beschouwen. Ze willen enerzijds de bevrijdingswonderen in de Bijbel niet zomaar overplaatsen in deze tijd (zoals Peter Horrobin doet in zijn handboek over bevrijdingspastoraat), anderzijds mogen gelovigen zich laten verrassen door Gods handelen in de concrete werkelijkheid.
In deze tijd lijkt gezondheid het hoogste goed te worden, zo concluderen de schrijvers. Lijden dat inherent is aan ziekte en het besef van onze sterfelijkheid wordt naar de marge verdrongen. Tegelijkertijd is er een bloeiende praktijk van alternatieve geneeswijzen. Er is meer aandacht voor de samenhang tussen lichaam en geest, voor de spirituele dimensie als bron van heling.
Ook christelijke gebedsgenezing en bevrijdingspastoraat nemen binnen deze geneeswijze hun plaats in. Verder hebben migrantenkerken de dienst der bevrijding en genezing weer op de agenda geplaatst.
Pastorale praktijk
De auteurs bepleiten een inbedding van het bevrijdingspastoraat in de pastorale praktijk en de liturgie van de gemeente. In deze context kan de dienst der genezing bevrijdend werken en een nieuwe weg wijzen op grond van Christus’ overwinning. De dienst der bevrijding krijgt gestalte van het eerste pastorale contact tot en met de nazorg, dit alles uitgevoerd door „integere en rijpe christenen.” Het woord bevrijding betekent een bevrijding van de negatieve gevolgen van een ”demonische belasting” en een opening tot nieuwe mogelijkheden van leven.
De schrijvers laten zich inspireren door het bevrijdingsritueel van de Anglicaanse Kerk, dat inzet bij de soevereiniteit van God en Christus’ overwinning over demonische machten maar zich niet eenzijdig fixeert op exorcistische rituelen. Het mandaat van degenen die bidden voor een demonisch belaste persoon is een mandaat van gezag en liefde, niet van macht, magie of manipulatie. Van belang is om psychiatrische en pastorale hulpverlening op elkaar af te stemmen. Een geestelijk verzorger bij een ggz- instelling kan mogelijk een brugfunctie vervullen in een team van voorgangers en gemeenteleden, zo adviseert de handreiking.