Opinie
Willekeur in toetsingsbeleid bekering asielzoeker

De toetsing van bekeringen van asielzoekers door de overheid vertoont veel willekeur, stelt mr. M. J. Paffen.

Mr. M. J. Paffen
beeld ANP
beeld ANP

Eerder deze week werd op deze pagina betoogd dat kerken zorgvuldig moeten omgaan met een doopverzoek door een asielzoeker (RD 1-7). Het komt voor dat zij bekering voorwenden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Graag belicht ik deze kwestie nog eens van een andere kant, vanuit mijn werk als advocaat.

Onder asielzoekers zijn veel veronderstelde bekeerlingen die zich laten dopen. Met het doopcertificaat vragen zij vervolgens asiel aan. Voor de staat is een doopcertificaat op zichzelf echter onvoldoende om een oprechte bekering aan te nemen, naar ik meen terecht. Het zwaartepunt ligt voor de staat in hoe de bekeerling vragen over zijn geloof beantwoordt.

Het bevreemdende is echter dat de verantwoordelijke ambtenaar wellicht zelf niet eens gelovig is. Een bekeringsproces is inherent aan een oprecht en waar geloof. Iemand die daar zelf geen inzicht in heeft, kan daar ook geen goed oordeel over vellen. Het is daarom de vraag of iedere ambtenaar op dit gebied deskundig geacht kan worden.

De beslissingen van de staat over bekeringen zijn in de praktijk dan ook vaak inconsequent, willekeurig en summier gemotiveerd. De beslissingen lijken afhankelijk van de grillen van de desbetreffende beslisambtenaar. Deze ambtenaar lijkt zich toch vooral te baseren op het gesprek dat hij met de vluchteling heeft gehad. Uiteraard kan de ene vluchteling zich beter in woorden uitdrukken dan de andere. Dit maakt de methode nog eens extra fraudegevoelig. Het is zeer wel denkbaar dat de beslissing in de huidige praktijk uiteindelijk niet afhangt van de oprechtheid van de bekering, maar van de verbale vaardigheden van de vreemdelingen.

Bekering

Ik wil dit graag illustreren aan de hand van een voorbeeld uit mijn eigen praktijk. Mohammad vluchtte als 15-jarige jongen uit Afghanistan en kwam tijdens zijn procedure in aanraking met het christelijk geloof.

Toen ik hem voor het eerst ontmoette, zag ik een zeer nerveuze, onverzorgde en ziekelijk ogende jongen. Hij vermeed oogcontact en was niet goed aanspreekbaar. Een psychiater stelde vast dat hij nooit in staat is geweest om coherent te verklaren wat hem in Afghanistan is overkomen. Volgens de psychiater was er duidelijk een levensbedreigende situatie geweest, waardoor er een hoge mate van angst bij Mohammad was ontstaan voor terugkeer naar zijn vaderland.

Tijdens zijn procedure verscheen er een video op internet die duidelijk maakte waarom Mohammad was gevlucht. Een lid van de taliban laat in de video een drietal foto’s van jongens zien en bedreigt hen, op verdenking van spionagewerk voor de „verdorven regering.” Op 4 oktober 2012 meldde de Afghaanse nieuwsdienst Tolonews dat de twee andere jongens uit het filmpje inmiddels zijn veroordeeld en geëxecuteerd door de eigen rechtbank van de taliban.

Mohammad was radeloos. Er was geen God in zijn leven. Zijn bekeringsproces begon eigenlijk met een gesprek met twee kennissen in het asielzoekerscentrum. Zij vertelden hem over het christelijk geloof en over de Heere Jezus. Daarna bad Mohammad: „Als U, Jezus, de levende God bent en als U sterk bent laat mij dan vanavond goed slapen zonder medicijnen en haal de zware dingen van mijn hoofd en schouders en hart, zodat ik goed kan slapen.” Mohammed viel zonder medicijnen in slaap en voor het eerst in zijn leven maakte hij een goede, lange nacht. Zelf zegt hij daarover: „Toen heb ik geslapen als een baby in de buik van zijn moeder.”

Mohammad is christen geworden. Sindsdien gaat hij naar de kerk, bidt hij en spreekt hij over niets anders dan Christus. Hij is gedoopt en gaat naar een Bijbelschool. Inmiddels helpt hij zelfs andere mensen (die de Nederlandse taal niet machtig zijn) om de Bijbel te lezen. Let wel, het gaat hier over een jongen die voorheen feitelijk analfabeet was.

Met de achtergrond van Mohammad zou dit een vergunning moeten opleveren. Maar enkel op basis van zijn gesprek met de ambtenaar werd gesteld dat, ondanks brieven van de geloofsgemeenschap over zijn bekering en verschillende getuigenissen, de bekering niet oprecht was.

Zou een brief van de kerkelijke gemeente, predikant of pastoraal medewerker over de oprechtheid van de bekering uitkomst bieden? Deze mensen zijn immers nauw betrokken bij de doop en het geloofsproces van de vluchteling. Zo hebben zij meer zicht op de oprechtheid van de bekering. De predikant is mijns inziens ook de meest aangewezen en deskundige persoon om dit te beoordelen.

De staat is het niet met mij eens. Verklaringen van gemeenteleden, kerkenraadsleden of de predikant van de kerk die de bekeerde bezoekt worden steevast van de hand gewezen. Dat begrijp ik niet. Als de staat het kaf van het koren probeert te scheiden, zijn deze toch bij uitstek geschikt om over de oprechtheid van iemand te kunnen oordelen?

Gelukkig laat de rechterlijke macht zich niet ongemoeid. Inmiddels zijn er uitspraken bekend van rechtbanken die wel gewicht toekennen aan een ”expertiserapportage” van een onafhankelijke predikant of theoloog. In het rapport beschrijft de deskundige zijn bevindingen met betrekking tot de vreemdeling en zijn bekering. De deskundige geeft dan een conclusie over de oprechtheid van de bekering. Deze conclusie komt voort uit zijn kennis en ervaring op dit vakgebied en zijn persoonlijke contacten met de vreemdeling.

Uit deze uitspraken blijkt dat de rechterlijke macht in ieder geval wel lijkt te beseffen dat de beoordeling van de oprechtheid van de bekering moeilijk is en dat die niet altijd goed kan worden beoordeeld door een niet-deskundige op het gebied van het christelijk geloof.

Raad van State

Het is nu afwachten of de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State meegaat in de lijn van de rechtbanken of van de staat. Uit de huidige jurisprudentie van de afdeling blijkt dat de rechtbanken geen zelfstandig oordeel mogen vellen over de oprechtheid van de bekering, maar dat zij slechts terughoudend mogen toetsen. Dit betekent dat de rechtbank dient te toetsen of de staat zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bekering niet oprecht is. Er is dan ook een kans dat de goede weg die de rechtbanken zijn ingeslagen wordt tenietgedaan door een uitspraak van de afdeling. Deze uitspraken zijn leidend voor de rechtbanken en die zullen zich er dan ook aan moeten houden.

De auteur is zelfstandig advocaat binnen de praktijk van Van Twist Advocaten te Dordrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer