Herdenking van vermoorde Joodse tieners in Amsterdam
AMSTERDAM. De ouders van de drie vermoorde tieners in Israël wisten al direct dat één of twee van hen waren vermoord. Toch straalden ze kracht en hoop uit. De Israëlische ambassadeur stelde het de Joodse gemeenschap donderdagavond tijdens een herdenking van de moord ten voorbeeld.
Amsterdam-Buitenveldert, centrum van een groot deel van het Joodse leven in de hoofdstad. Het Joods Cultureel Centrum, nietig nabij de kolossale ziekenhuis- en universiteitsgebouwen. Waakzaam om zich heen kijkende veiligheidsmensen, een telefoondraad in het oor. Politieagenten ogen ontspannen, maar de motor van hun auto draait stationair. Ook rouwen kan de Joodse gemeenschap niet zonder voorzorgsmaatregelen.
Een sluisdeur zoeft open, een paar mensen stappen naar binnen, de deur gaat dicht. Pas daarna opent zich de volgende toegang.
De zaal stroomt vol. Tijdens de vrolijke gesprekken voor de herdenkingsdienst zijn vooral de wereldkampioenschappen voetbal onderwerp van conversatie.
Eyal Yifrach (19), Naftali Frenkel (16), Gilad Shaar (16), om hen gaat het vanavond. „Kortgeleden waren het jongens die een heel leven voor de boeg hadden”, zegt voorzitter J. Fransman van het Centraal Joods Overleg. „Kinderen van ouders die hen liefhebbend grootbrachten.” Totdat.
„Vanavond herdenken we hun tragische dood, uit medeleven, en om uiting te geven aan onze verontwaardiging en machteloosheid. De moord leidde tot verslagenheid, rouw, onrust.” Niet tot een spiraal van geweld die niets zal oplossen, hoopt Fransman.
Dapper
Pianomuziek klinkt als jongeren kaarsen aansteken. Jongeren als zij. „Wij zijn hier om samen te huilen”, zegt ambassadeur Haim Divon. En toch gebeurt dat niet. Er hapert geen stem, er valt geen traan. Hoe verschrikkelijk het ook is.
„We baden, we hoopten, we zagen uit, maar we weten allen hun tragisch einde.” In koelen bloede door menselijke beesten vermoord, zei de Israëlische premier Benjamin Netanyahu nadat de lichamen maandagavond werden gevonden.
Divon draait zich om, wijst naar de drie lachende jongensportretten op het scherm: „Kijk naar hen. Drie weken geleden waren ze aan het studeren; hadden ze dromen. Maar ze zijn hier niet meer.”
Meeleven is er voor de families; bewondering vooral ook. „Ze zijn zo dapper. Vanaf de dag van de kidnap wisten ze dat één of twee van de jongens dood waren; dat is niet gepubliceerd. We hoopten: niet alle drie.” En nu tóch alle drie. „Maar de families bemoedigen anderen.” Wat er ook gebeurt, stort niet in, zei Naftali’s moeder tegen studenten die háár steun kwamen betuigen.
„Dat is de boodschap voor ons allen”, zegt de ambassadeur. „We hadden in het verleden moeilijke dagen, ze kunnen er in de toekomst zijn. We kunnen huilen; dat is geen teken van zwakte, maar menselijk. Maar we moeten die ouders vertellen dat hun kracht ons kracht geeft.”
Even verwijst Divon naar de moord op een Palestijnse jongen, mogelijk revanche van Joodse zijde: „We accepteren wraak niet; we verwerpen elke nutteloze moord.”
Fjodor Chkalov, rechtenstudent in Rotterdam, sprak met de moeders van de drie Joodse tieners. Hij ontmoette hen vorige week in de Zwitserse stad Genève. Daar was hij namens de Joodse studenten in Nederland, samen met Joodse studenten uit twintig andere landen, om te spreken met de mensenrechtenraad van de VN. Voor diezelfde raad hielden de drie moeders een pleidooi voor grotere betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de zoektocht naar hun zoons.
Ook Chkalov was vooral onder de indruk van hun houding. „Ze straalden hoop en kracht uit.” Deze week kwam het doodsbericht. „Net als wij studenten stonden deze drie jongens voor een belangrijke fase in hun leven. De mogelijkheid zich te ontplooien is hun op een abrupte en gruwelijke wijze ontnomen.”
Rouw
„Achttien dagen geleden waren drie jongens onderweg van school naar huis om met hun familie sjabat te vieren”, zegt Roxy van Ravenswade, eveneens een leeftijdsgenote van de jongens. „De twee mannen die hen vermoordden, dachten dat dat oké was. Het was níét oké. Achttien dagen geleden zijn drie jongens uit mijn volk gehaald. Alleen God weet waarom.”
De steun voor de families en de zoekende soldaten was massaal. „We bakten koekjes; we schreven brieven. Nu lijkt alles voor niets te zijn geweest, maar dat was het niet. Sinds achttien dagen weet ik dat Israël één familie is die voor elkaar zorgt, al zijn we het niet altijd met elkaar eens. Laten wij familie zijn!”
Abraham Rosenberg gaat voor in gebed, met krachtige stem. Het Hebreeuwse gedicht ”De drie moeders” klinkt. Drie moeders in Israël rouwen. De Joodse gemeenschap rouwt, wereldwijd. In een zaaltje in Amsterdam staat ze op en zingt het Hatikva, het Israëlische volkslied, over 2000 jaar verlangen om een vrij volk te zijn in het land van Sion en Jeruzalem.
Een volk dat kracht wil uitstralen. Vandaar misschien dat na afloop de vrolijke gesprekken direct weer losbarsten. Het verdriet zit diep vanbinnen.
Dan is daar weer de sluis. Deur open, mensen erdoor, deur dicht. Gepraat in een walkietalkie voordat de volgende deur zich opent. Buiten waakzaam om zich heen kijkende bewakers, een draad in het oor. Politieauto’s die strategisch opgesteld staan of langzaam voorbijrijden. De Joodse gemeenschap rouwt; altijd beducht voor nieuw gevaar.