„Gescheiden ambtsdrager hoeft niet altijd uit ambt”
Het is niet zonder meer schriftuurlijk om een zogenoemde schuldloos gescheiden ambtsdrager in alle gevallen het recht te ontzeggen zijn ambt uit te oefenen. Betreft de echtscheiding een dienaar des Woords, dan getuigt het van een bijbels zicht op de kerk dat deze zich, samen met zijn kerkenraad, afvraagt of hij de gemeente nog met stichting kan blijven dienen.
Dat concludeerde de synode van de Gereformeerde Gemeenten woensdag op haar vervolgzitting in Utrecht. Ze besprak het rapport ”Echtscheiding en ambt”. Het rapport bevat de weerslag van een onderzoek gedaan door een in september 2001 ingestelde synodale commissie. De commissie bracht rapport uit over een vraag van de particuliere synode Oost hoe een kerkelijke vergadering wordt geacht te handelen in een situatie waarbij het huwelijk van een ambtsdrager door echtscheiding is ontbonden. De ps Oost heeft te maken met een predikant die gescheiden is. Bij de bezinning op deze problematiek betrokken de commissieleden onder meer de uit 1988 en 2000 daterende rapporten van de zustergemeenten in Noord-Amerika.
Het rapport ”Echtscheiding en ambt” wijst erop dat zeer voorzichtig dient te worden omgegaan met de term ”schuldloos gescheiden”. „Ook de ’schuldloze’ partij heeft alle reden zich voor God te verootmoedigen.” Er is onderscheid tussen ”aanleidende schuld” en ”beslissende schuld”. De aanleidende schuld is de schuld die man en vrouw doorgaans beiden hebben aan het stukbreken van het huwelijk. De synode stelde vast dat er bij ”beslissende schuld” absoluut geen sprake van is dat een ambtsdrager nog langer in het ambt kan dienen.
De commissie wijst er in het geval van een gescheiden predikant met nadruk op dat deze bereid moet zijn om zijn functioneren te onderwerpen aan de beoordeling van de kerkenraad. Tijdens die bespreking, die geleid dient te worden door de consulent (als vertegenwoordiger van de classis), moet er naar het oordeel van de commissie alle ruimte zijn om over en weer tot duidelijkheid te komen over de vraag of de gescheiden predikant nog langer zijn gemeente met stichting kan dienen. In het geval de predikant zou nalaten zijn situatie aan de kerkenraad voor te leggen, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de kerkenraad om zijn predikant de vraag voor te leggen „of hij er niet beter aan zou doen om vrijwillig het ambt neer te leggen, losmaking van de gemeente te verzoeken of tijdelijk vrijwillig het ambt niet te bedienen.”
In het geval een kerkenraad losmaking vraagt van zijn predikant dient er, naar het oordeel van de commissie, rekening mee gehouden te worden dat dienen in de ene gemeente onmogelijk kan zijn geworden, terwijl dat wellicht in een andere gemeente niet het geval hoeft te zijn. Mocht blijken dat de predikant het vertrouwen van kerkenraad en gemeente heeft behouden, dan zijn er geen redenen aanwezig waardoor hij zijn arbeid niet kan blijven voortzetten, zo besloot de synode.
In de commissie echtscheiding en ambt hadden zitting ouderling J. T. van den Berg (Nunspeet), ds. M. Golverdingen (Boskoop), ds. G. J. N. Moens (Goes), ouderling G. Roos (Apeldoorn) en ds. W. Silfhout (Hendrik-Ido-Ambacht).