Heimwee naar koloniaal verleden
Ir. Joop Bok (66) heeft zijn wielertenue nog aan, want hij heeft net 60 kilometer gefietst. Bok is gepensioneerd, maar komt tijd tekort vanwege zijn vele hobby’s, waaronder een boot, een Harley Davidson („mijn stoomfiets”), een racefiets, een radiozender en een verzameling morsesleutels. In de tuin van zijn Arubaanse woning praat hij over zijn arbeidzaam leven in de elektriciteitsvoorziening van de laatste Nederlandse koloniën: Indonesië, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba.
Het huis van de familie Bok ligt verscholen tussen weelderige bomen en planten: een oase van rust in Oranjestad. Een fonteintje overstemt het vage achtergrondgeluid van de boulevard; kolibries komen en gaan. Joop Bok, geboren in het Gelderse Ede, was het overgrote deel van zijn carrière als uitgezonden ingenieur in dienst van de ooit zo prestigieuze Overzeese Gas- en Elektriciteitsmaatschappij (OGEM), een bedrijfsnaam waarin de koloniale tijd nog nagalmt.
Joop studeerde elektrotechniek in Delft, in de tijd dat je al vóór je afstuderen een benoeming op zak had. De OGEM zond hem uit naar Curaçao, waar hij bedrijfsleider werd van het elektriciteitsbedrijf van de Nederlandse Antillen. „Vanuit ons kantoor aan het Brionplein deden we er ook Bonaire en het Gemeenschappelijke Elektriciteitsbedrijf Bovenwindse Eilanden (GEBE) bij, met af en toe een uitstapje naar Aruba. Ik was betrokken bij de bouw van de centrales op Bonaire en de Bovenwindse Eilanden. In die tijd bouwden wij ook de dieselcentrale op Curaçao zelf verder uit.”
„Als ik droom, komt Curaçao bij me boven”, vervolgt Bok. „Die beginjaren van mijn carrière waren zo ongelofelijk leuk. Je belde nog via een telefoniste naar Nederland en er kwam maar één keer in de week post. Voor mijn gevoel zaten we daar, in Emmastad, moederziel alleen op een tropisch eiland. Het was het laatste stukje koloniale tijd. We werkten hard, waren vaak 24 uur per dag in dienst.”
Meioproer
Bok zat naar eigen zeggen midden in het oproer van mei 1969. Toen Nederlandse mariniers daaraan een einde maakten, werd de vader van Anthony Godett, de huidige omstreden Antilliaanse politicus, door een politiekogel gedood. Bok ervoer indertijd geen enkele vijandige gezindheid tegen hem als Nederlander. „Je kende die kerels. Ze hadden het schuim op de mond staan en liepen daar met messen.
Ik banjerde er tussendoor om te redden wat er te redden viel en riep: Joh, ga aan de kant, ik moet even een transformator uitschakelen.” Na een korte stilte: „In Indië kon je de onrustige gebieden vermijden, op Curaçao zat je er middenin. Vóór 1969, dat was op Curaçao een mooie tijd. Daarna kreeg je veel meer politiek links georiënteerde invloeden en de zaak ging zienderogen achteruit.”
In 1971 vertrok het gezin Bok naar Suriname. „Daar werd ik ook bedrijfsleider voor de OGEM. Het was er allemaal veel groter, ik ging over het hele land en zorgde voor de districtselektrificatie: stroom aanleggen waar het niet was. Je sleepte machines vanuit Venezuela naar het buitengebied Nickerie en bouwde er ”plants”. Die hele carrière was een droom: je komt van school af, je staat voor een centrale en ze zeggen: Ga je gang. Tegenwoordig is dat ondenkbaar.”
Gouden leven
Bok vertelt hoe het destijds geregeld was voor uitgezonden personeel. „Je had het koloniale contract: je werkte zes jaar en dan kreeg je zes maanden verlof. Van die zes maanden werd je geacht een deel door te brengen op het hoofdkantoor van OGEM in Rotterdam, maar we gingen tijdens het verlof ook wel eens zes maanden met het gezin toeren door de Verenigde Staten.”
In 1975 keerde de familie Bok terug naar Nederland. „Alle vliegtuigen zaten al vol met Surinamers die naar Nederland vertrokken. De KLM was voor máánden volgeboekt. We konden met moeite met de KNSM terugvaren. Via de havenmeester kwam ik in contact met de kapitein van een slingerboot. Dat waren van die boten die over de wereld voeren en af en toe een kistje oppikten. Toen we aan boord gingen, voeren we eerst stroomopwaarts om bauxiet te laden. Na twee dagen waren we weer terug in Paramaribo en dus nog niets verder.”
Bok weet niet wat de trip kostte. „Alles werd voor je betaald. Je had als uitgezonden ingenieur in die dagen een gouden leven.” Er schiet Joop nog een anekdote te binnen. „Ik weet niet meer hoe die slingerboot heette, maar ik herinner me nog wel dat-ie in Rotterdam voor een grote revisiebeurt het dok in ging. Vlak voor aankomst werd al het servies overboord gezet in plaats van afgewassen.”
Nooit thuis
Het gezin Bok vertrok naar Indonesië, opnieuw uitgezonden door OGEM. Joop heeft het vervolgens niet over Jakarta, maar spreekt stug van Batavia, „want ik ben koloniaal in hart en nieren. We woonden in Kemang Raya, een chique buurt in Batavia, vol ambassadeurs. Ik was verantwoordelijk voor de districtselektrificatie, van Nieuw-Guinea tot Banda en Atjeh, de hele archipel.” Bok bouwde centrales vanuit het niets. „We moesten soms eerst wegen aanleggen en bruggen bouwen om de spullen aan land te krijgen. We deden het met z’n drieën: de projectleider, de boekhouder en de technische uitvoerder. Die laatste was ik dan.”
Er werd hard gewerkt. „Ik was bijna nooit thuis, altijd onderweg. Vliegend, varend, lopend, bromfietsend.” De machines kwamen uit Nederland. „Bronsmotoren of motoren van Werkspoor. Ik bouwde centrales in Menado of te Balikpapan, waar Shell vroeger de grootste nederzetting had. De lokale bevolking was er uiterst vriendelijk, ook in Ujung Pandang. Je moest je gewoon koloniaal opstellen als tuan belanda, Hollandse meester. Je moest duidelijk zijn en vooral eerlijk. Ik zei hoe ik het wilde hebben en stelde een tijd. Dan had je helemaal geen gezeur. De hele kampong bouwde mee, net als met de Javanen in Suriname. Die zagen ook het eigen belang. Maar in Suriname sloopten anderen het weer als je weg was. Ze stalen alle spullen.”
Beloning
OGEM beloonde Bok voor het snelle werk in Indonesië. In 1978 werd zijn verzoek om terug te mogen naar de Antillen gehonoreerd. „Ze lieten me kiezen en ik koos ervoor directeur te worden van Elmar, de Elektriciteitsmaatschappij Aruba. Dit bedrijf was alleen belast met de distributie van elektriciteit, want te Balashi, in de waterfabriek, had de productie plaats. Eigenlijk was Elmar een veredeld incassobureau: transport van elektriciteit naar de meters en dan innen.” Het was een interessante periode. „Betico Croes was net bezig met zijn status aparte. Als hij in Nederland ging lobbyen, behoorde ik tot zijn gevolg. Dat ik meereisde was vooral voor de show.”
In die jaren ging OGEM failliet. Het was een van de meest geruchtmakende faillissementen in de Nederlandse economische en politieke geschiedenis, waarbij vooral voormalige CHU-politici betrokken waren. „Elmar werd uit de failliete boedel verkocht aan de Arubaanse overheid. Ik bleef tot 1993. Mijn plaats werd ingenomen door een lokale man.” Bok ziet dat als een kroon op zijn carrière. „Onze taak als expats was natuurlijk geld verdienen voor het bedrijf, maar ook lokale mensen opleiden.”
Toen Bok in 1965 begon, waren er uitgezonden monteurs, opzichters, boekhouders, bedrijfsleiders, noem maar op. „Toen ik er zo’n 25 jaar later uitstapte, waren alle functies, inclusief die van directeur, in alle ex-OGEM-bedrijven overzee door lokale mensen bezet. Niet slecht! Er heeft een enorme overdracht van kennis, vaardigheden en mentaliteit plaatsgehad.”
Amateur-radio
Bok stortte zich na zijn pensioen op zijn hobby’s. „Amateur-radio was al op de lagere school mijn liefhebberij.” Hij richtte achter zijn huis een compleet amateur-radiostation in en begon met het verzamelen van morsesleutels. Bok kan er lyrisch over worden: „Het is allemaal handwerk, vakwerk. Het ontvangende toestel is eigenlijk een primitieve vorm van een printer. Via het klikken van de printer kwam men op het idee geheel op het gehoor te seinen.”
Staand voor zijn vitrinekast met seinsleutels geeft Bok een minicollege over het morseseinen, wat hij een „merkwaardig verschijnsel” noemt. Bok heeft nu ongeveer 350 sleutels en heeft de hele verzameling keurig gecatalogiseerd. „Het voordeel van dit verzamelobject is dat de voorraad eindig is. Er is een eeuw lang productie geweest van sleutels, daarna is er niets meer bij gemaakt.”
De gepensioneerde Hollander ervaart bij zijn verzamelwoede, wonend op een eiland ver van de markt, de voordelen van internet. „Ik koop veel via het net en via e-mail heb ik contact met andere verzamelaars. We mailen elkaar foto’s van sleutels.”
Bok staat op om zijn wielertenue uit te doen. „Ik rij hier op Aruba bijna dagelijks”, zegt hij. „Rondjes van 40 tot 70 kilometer, soms 120 kilometer. Vorige week had ik voor het eerst in twee jaar weer eens een lekke band. Honden kunnen ook lastig zijn, maar de meeste hinder ervaar ik van de Arubaanse automobilisten.”