Trouw aan Israël blijft wel degelijk bestaan
De kerk heeft een bijzondere band met Israël, omdat God een bijzondere band heeft met dat volk, reageert ds. C. Sonnevelt.
Het maken van een boekbespreking is niet eenvoudig. Uiteraard moet zo’n recensie kort zijn. Je probeert daarom de kerngedachte van een publicatie beknopt weer te geven. Toch zal de auteur de weergave daarvan soms te mager vinden. Daarbij komt dat kritische opmerkingen vaak hard aankomen. Dat is ook wel te begrijpen. Een boek is voor een schrijver eigenlijk niet minder dan een kind; een geesteskind.
Misschien is dat de reden dat mijn bespreking van ”Israëlvisies in beweging” (RD 13-6) dr. Paas nogal geraakt heeft. Dat is spijtig.
Onder de titel ”Geloof kent maar één snaar” (RD 24-6) stelt hij dat het na-Bijbels Israël geen openbaringsstatus meer heeft en onder de volkeren geen uitzonderlijke positie inneemt binnen Gods heilsplan.
Ik blijf echter bij mijn standpunt dat de kerk een bijzondere band heeft met Israël, omdat God een bijzondere band heeft met dat volk. Ook al is Christus „de eeuwige Zoon”, ten opzichte van de volken heet Israël de „eerstgeboren zoon” (Exodus 4:22).
Dat is meer dan een temporele aanduiding. Ook vandaag neemt de Jood die in Jezus gelooft binnen Gods huisgezin de eerste plaats in (zie Calvijn bij Rom. 11:26). En op grond van de Schrift mogen we nog een heilrijke toekomst voor het oude bondsvolk verwachten.
Dr. Paas wil korte metten maken met een doorgeslagen filosemitisme. Dat is zijn goed recht. Laat hem echter oppassen het kind niet met het badwater weg te gooien. Mijn recensie was geenszins bedoeld als een aanval op het kind van de schrijver. Het was een poging het op te nemen voor dat andere kind, dat wel hardnekkig is (misschien bijna net zo erg als wijzelf), maar dat toch niet voorgoed verstoten is. Als dat zo zou zijn, kunnen wij ook wel inpakken.
Fiolen
Ik heb het boek van dr. Paas „een viool met één snaar” genoemd. Alles wat afwijkt van zijn visie wordt immers door hem op één hoop gegooid: die van het ”israëlisme”. Met een aardige woordspeling bestempelt hij mijn recensie als een „uitgieten van fiolen van toorn en gramschap.”
Hier slaat hij zelf een beetje door. Wie mijn recensie leest zal tot een andere conclusie komen. Ook heb ik geen elementen van zijn studie „uit hun verband gerukt.” Laat ieder het boek van dr. Paas maar lezen en zelf oordelen. Ik heb geprobeerd het zo veel mogelijk recht te doen. Dat ik zijn visie niet deel is een andere zaak. Dat hij aan mijn argumenten geheel voorbijgaat vind ik erg jammer. Zo komt het gesprek niet verder.
Snaar
Dr. Paas blijft zeggen dat Israël geen „openbaringsstatus” meer heeft. Ik blijf zeggen dat ik het daarmee eens ben. Maar ik blijf ook zeggen dat de roeping en genadegiften van God onberouwelijk zijn. Dat geeft hoop voor Israël.
Zit ik nu ineens op een verkeerd spoor? Volgens dr. Paas heb ik, naast het geloof in Christus, een tweede snaar aan mijn viool toegevoegd. Ik snap dat echt niet. Er is maar één weg tot de zaligheid: die van het geloof in de Messias. Als het over de kerk en Israël gaat, praten we over iets anders. We geloven wel in Jezus Christus, maar we geloven niet in Israël (net zomin als we in de Kerk geloven). Toch is die Kerk een teken van Gods trouw. En van diezelfde „onbezweken trouw” spreekt ook Gods weg met Israël. Wie daaraan tornt heeft bij mij een gevoelige snaar geraakt.
Dr. Paas brengt zwaar geschut in stelling. Hij twijfelt aan de rechtzinnigheid van de „israëlisten.” Zijn zij „nog wel gereformeerd in de zin van de belijdenis der Reformatie”? Toe maar! Overigens lig ik van zijn suggestie niet wakker. Ik bevind me in het gezelschap van de vervolgde Schotten die de Geneva Bible hebben vervaardigd, de uitmuntende godgeleerden van de Westminster Synode en zo veel meer.
Dr. Paas denkt anders over hun uitleg van Romeinen 11. Dat mag. In mijn ”Gods weg met Israël” (Houten, 2014) heb ik de verschillende opvattingen over de uitdrukking ”geheel Israël” op een rijtje gezet. Ik respecteer hen die het anders zien, maar ben zelf na uitvoerige weging tot de conclusie gekomen die verwoord is door de kanttekenaar op de Statenvertaling. Juist dat „wegen” mis ik in het werk van dr. Paas.
Voetspoor
Al eerder heb ik nadrukkelijk aangegeven dat ik mij niet wil vereenzelvigen met het na-Bijbelse Jodendom. Als dr. Paas dan in zijn reactie opnieuw fulmineert tegen hen die „een positieve waardering” hebben „voor het religieuze systeem van het judaïsme”, wordt het wel wat vermoeiend. Wie heeft hij nu op het oog? Ik kom er niet uit.
Laat ik daarom maar gaan in het voetspoor der vaderen en eindigen met een citaat uit een catechismuspreek van ds. G. H. Kersten, een van de mannen die dr. Paas aanvoert als getuige voor zijn visie: „Er is hope voor het zaad Jacobs; het zijn vanwege de verkiezing beminden om der vaderen wil en God zal hen niet eeuwiglijk verstoten. Hoe klaar spreekt de apostel Paulus, om maar één getuigenis uit de vele te noemen, van der Joden bekering. Dan, als de volheid der heidenen zal ingaan, dan zal geheel Israël zalig worden.” Die tijd zal aanbreken. Want God blijft trouw aan Israël, ondanks alles!
De auteur is predikant in de gereformeerde gemeente te Krabbendijke.