Angst, waanzin en wanhoop in Vietnam en Tsjetsjenië
Titel:
”Het Tsjetsjeense labyrint”
Auteur: Anne Nivat; vertaling en nawoord Henne van der Kooy
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam, 2003
ISBN 90 295 3649 7
Pagina’s: 256
Prijs: € 22,95; Titel: ”Verslagen uit Vietnam”
Auteur: Michael Herr; vertaling Guido Golüke, nawoord H. J. A. Hofland
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam, 2003
ISBN 90 295 1572 4
Pagina’s: 312
Prijs: € 22,95.
De reeks Oorlogsdomein loopt volgens de uitgever naar tevredenheid. Er is kennelijk bij het lezerspubliek nog steeds voldoende belangstelling voor oorlogen. Recent verscheen deel 10, over het drama van Vietnam. Eerder dit jaar kwam deel 9 uit, over de oorlog in Tsjetsjenië. Het zijn opnieuw boeken die duidelijk maken: „Velen kennen hun eigen gelukzaligheid niet.”
De zinsnede over ”gelukzaligheid” is hier niet in de religieuze zin gebruikt. Zij is afkomstig uit een van de delen van Oorlogsdomein en wordt uitgesproken door een militair die vier jaar in het hospitaal verbleef omdat hij verminkt was in zijn gezicht. Voor elke oorlog geldt iets dergelijks: de werkelijkheid van de oorlog laat zien hoe goed vrede en vrijheid zijn. Het lezen van deze boeken kan genoegzame burgers die materieel nergens gebrek aan hebben, leren dat vrijheid en rijkdom niet vanzelfsprekend zijn. Bovendien laten vrijwel alle delen van Oorlogsdomein zien dat er fundamentele vragen rijzen wanneer het er echt om spant. In zeker opzicht is de werkelijkheid van oorlog reëler dan vrede, omdat in tijd van oorlog alle ’bijzaken’ wegvallen en alleen de essentie overblijft. De mens staat dan alleen met zijn angsten en vertwijfeling, en wat is dan het fundament?
Tsetsjeense vrouw
De delen uit Oorlogsdomein verschillen in de mate waarin men zich expliciet bezint op deze vragen. Anne Nivat (1969), Frans journaliste, waagt zich nauwelijks aan bespiegelingen, maar heeft wel de keiharde werkelijkheid van de oorlog in Tsjetsjenië vastgelegd in een indrukwekkend boek. Ze vermomde zich als Tsjetsjeense vrouw, omdat de Russen elke vorm van media-aanwezigheid aan het begin van de tweede Tsjetsjeense oorlog hadden verboden.
Anne Nivat leverde artikelen aan Franse kranten waarin het leven van de gewone mensen in Tsjetsjenië heel concreet beschreven wordt. Een voorbeeld: „De vijfendertigjarige Zoera is de dag tevoren met haar drie kinderen gearriveerd (bij een zeventiental treinwagons die als vluchtelingenkamp fungeren, red.) nadat ze er drie dagen en drie nachten over gedaan had om vijftig kilometer af te leggen. Meer dan achtenveertig uur heeft ze moeten wachten bij de grenspost, die vluchtelingen alleen druppelsgewijs doorlaat. Ze is nog in een shocktoestand, met een verwilderde blik en een afgebeten manier van spreken, terwijl haar zoon, Machmoed, die „een beetje in de war is omdat hij nooit iets anders heeft gekend dan oorlog”, onophoudelijk grimassen trekt en zich koortsachtig op het hoofd krabt. Langzaam en met moeite begint Zoera te vertellen welke gruwelen ze achter zich gelaten heeft.” En dan volgt een relaas waarin bombardementen van burgerwijken, brandwonden en angst de toon zetten: „…ze kennen geen enkel medelijden. Het ergst zijn de helikopters, die komen zo laag over dat we bijna de gezichten van onze moordenaars kunnen zien. Sinds een week bombarderen ze ons heel systematisch, volgens een raster van rechthoekige sectoren.” Zoera heeft veel brandwonden, zo vertelt Nivat, maar ze kan geen arts raadplegen: „Ze weet niet tot wie ze zich moet wenden, want medische hulp komt er bij de zeventien wagons nooit.”
In het nawoord van haar boek schrijft Anne Nivat dat ze door het kleine halfjaar in het oorlogsgebied inzicht heeft gekregen in de „massale wreedheid, wanhoop en dood die hij met zich meebrengt. De lezer heeft, hoop ik, een groter inzicht gekregen in de tragische opeenvolging van gebeurtenissen, en een beter begrip van dit Tsjetsjeense volk, die mannen en vrouwen met wie ik het ondeelbare heb gedeeld.”
Uitzichtloos
Deel 10 van Oorlogsdomein is gewijd aan de oorlog in Vietnam, een bijzonder tragische oorlog. De herinnering eraan heeft zich diep genesteld in de Amerikaanse geest. George Bush sr. verzuchtte niet voor niets aan het einde van de geslaagde eerste Golfoorlog: „We kicked the Vietnam syndrome.” De Vietnamoorlog begon op 2 augustus 1964, toen een Amerikaanse torpedojager door Noord-Vietnamezen beschoten werd. In korte tijd bleek 85 procent van de Amerikaanse bevolking vóór militair ingrijpen in Vietnam. Het ging er vooral om Zuid-Vietnam te vrijwaren van Noord-Vietnamese invloed. Amerika vreesde dat geheel Vietnam communistisch zou worden en dat daarna de rode brand zou overslaan naar buurlanden. In het kader van de Koude Oorlog zou dat terreinwinst betekenen voor het Kremlin. De oorlog duurde tot januari 1973. De supermacht Amerika moest zich neerleggen bij de constatering dat zij de oorlog in Vietnam verloren had.
Er is heel wat gepubliceerd over de vragen die rijzen bij het nadenken over deze oorlog. Hoe kon het zo ver komen, waarom werd de oorlog niet gewoon gewonnen met behulp van het enorme overwicht aan hightech oorlogstuig, waarom bleven de achtereenvolgende presidenten de oorlog steunen terwijl de situatie uitzichtloos was? Zo zijn er veel zaken waarover men vragen stellen kan.
Michael Herr (1940) was als oorlogscorrespondent in de jaren 1967-1968 aanwezig in Vietnam. Hij geeft geen theoretische antwoorden, maar laat zien wat de werkelijkheid was van het front. Zijn boek heet oorspronkelijk ”Dispatches” en is vertaald als ”Verslagen uit Vietnam”. Het bevat zijn ervaringen als journalist te midden van Amerikaanse soldaten.
Schokkend
Wie argeloos gaat lezen in dit boek, zal vermoedelijk getroffen worden door de grofheid van het frontleven. Er waren bijvoorbeeld soldaten die foto’s maakten van gedode Vietnamezen. Sommigen zetten afgekapte hoofden van Vietnamezen op een rij, staken een sigaret in elke mond en maakten een foto. Ook is het taalgebruik grof. Dat alles mag afschrik wekken, er is ook een andere zijde aan. Het beeld dat je van Herr krijgt, ondermijnt het idee van een rechtvaardige oorlog die door de beschaafde wereld gevoerd zou worden tegen de boosdoeners van het communisme. De Amerikaanse soldaat bleek zelf een boosdoener in zich te herbergen. De werkelijkheid van de Vietnamoorlog bleek een ontmaskering te zijn van de hoge christelijke moraal die zogenaamd de basis is van de Amerikaanse natie. Bovendien laat Herr zien hoe de grove taal van de soldaten de werkelijkheid veel meer recht doet dan de verhullende taal van de Amerikaanse autoriteiten. De gruwelijkheid en de zinloosheid van de oorlog werden in feite ontkend door de officiële persverklaringen, waarin vaak gerept werd van successen en vooruitgang. De realiteit was anders.
Vanzelfsprekend komt het christelijk geloof ter sprake in dit boek. Maar wel op een schokkende manier. Wat moet je nu denken van Amerikaanse soldaten die naar een preek van een aalmoezenier luisteren, samen tot God bidden of Hij de strijd tegen „onze en uw” vijanden wil zegenen, om vervolgens tot de tanden toe bewapend op pad te gaan om dorpen plat te branden? Herr schrijft ergens over de angst van de soldaten en hun religieuze gevoelens: „Daar in die omstandigheden probeerde iedereen zich er gewoon doorheen te slaan, de strijd om het naakte bestaan, en geen onvoorstelbaar atheïsme in de schuttersputten. Zelfs een verbitterd, vertekend geloof was beter dan niets, zoals de zwarte marinier van wie ik had gehoord dat hij tijdens een zware beschieting bij Con Thien zei: „Maak je geen zorgen, jongen, God bedenkt wel wat.”” De soldaten zochten ’bescherming’ in rituelen, „pikten relikwieën van een gedode vijand, een kleine overdracht van macht; ze liepen er met twee kilo zware Bijbels van thuis, met kruisbeelden, medailles van St. Christoffel” enzovoort.
Herr biedt een blik in de angsten, de waanzin en de wanhoop van de soldaten. Het is geen verheffend beeld van hoe landen en volkeren met elkaar omgaan. Maar het behoort wel tot de werkelijkheid.