Hoge Raad van Adel bestaat 200 jaar
DEN HAAG. De Hoge Raad van Adel viert maandag zijn 200- jarige bestaan. Hoewel niemand meer in de adelstand kan worden verheven, behalve door te trouwen met iemand van adel of lid te worden van het Koninklijk Huis, bloeit de adel. „Als iedereen gelijk is, wordt het zo saai.”
Kajsa Ollongren geldt als een van de invloedrijkste vrouwen van Nederland. Ze was de hoogste ambtenaar op het ministerie van Sociale Zaken en wordt locoburgemeester in Amsterdam namens D66. Ollongren is van adel. En ze is allesbehalve de enige met blauw bloed die midden in de samenleving staat en een bovengemiddelde maatschappelijke positie bekleedt.
Maar wie van adel is, loopt daar niet mee te koop. Zoals Jean van Panhuys, die liever Jan wil heten. Hij is jonkheer. „Dat is niet zo veel hoor, haha.” Hij is jurist en zakenman in ruste. „Je moet je ontwikkelen, en dat heeft niets met een titel te maken.” Hij heeft nog altijd twee visitekaartjes, één met en één zonder zijn titel. „Dat is kenmerkend”, zegt de Groningse hoogleraar Yme Kuiper, die onderzoek deed naar adel in Nederland. „De adel is er heel erg op gesteld om te doen alsof er geen rangen en standen zijn. Daardoor heeft men twee identiteiten, één als edelman en één als beroep.”
Onderscheid
Dé adel bestaat namelijk niet, stelt Kuiper. „Je moet onderscheid maken tussen de adel als coöperatieve groep die maatschappelijk herkenbaar is en de adel als individuen. Met de groep gaat het op het gebied van welstand en rijkdom over het algemeen goed, ze hebben veel aantrekkelijke posities in de samenleving. Voor de individuen gaat het vooral om het besef dat je van adel bent en de familiegeschiedenis die daarmee samenhangt.”
Van Panhuys vindt het heel leuk om van adel te zijn, maar ook een beetje om te lachen. „Het is een versiering, het geeft een beetje kleur aan het leven. Net als een mooie rode auto, maar het stelt niet veel voor. Het is niet meer dan een predicaat, het is de buitenkant.”
Nederland telt ongeveer 10.000 adellijken, verspreid over 350 families. Ze zeggen ijskast in plaats van koelkast, en dragen titels zoals ridder, baron, graaf, markies, hertog of prins, maar veruit de meesten zijn jonkheer. Of de vrouwelijke varianten daarvan, met uitzondering van ridder. Het aantal adellijke families is door de eeuwen heen gedaald, maar de overgebleven families zijn steeds groter geworden.
Vooral na de democratiseringsgolf in de jaren zestig en zeventig voelde de adel lang aan dat standsverschil ouderwets was en liet hij weinig of niets meer van zich horen. „De tijd dat adel een taboe was, is voorbij, al zal men er in een persoonlijk gesprek zelf niet over beginnen”, zegt Ileen Montijn, historica en schrijfster van onder andere een boek over 250 jaar adel in Nederland. „Als iedereen gelijk is, wordt de wereld zo saai. Nederlanders vinden het inmiddels juist weer goed als er onderscheid is. Net zoals we graag over bekende Nederlanders lezen en naar hen kijken, is dat het geval met de adel, ook al zijn de meesten bovengemiddeld rijk en hebben ze een bovengemiddelde opleiding.”
Jonkheer Van Panhuys denkt wel dat de adel op den duur zal uitsterven. „Aan mijn eigen kinderen zie ik dat het ze weinig kan schelen en er zijn ook kinderen uit adellijke families die de titel zelfs afschaffen.”
Montijn wijst erop dat er nauwelijks aanwas is, ook al is de adel erg vruchtbaar en worden adellijke personen over het algemeen behoorlijk oud. De titel mag echter alleen door de vader worden doorgegeven en niemand kan meer in de adelstand worden verheven. Tenzij je met iemand van adel trouwt of lid wordt van het Koninklijk Huis.
Daarover gesproken vindt Montijn het opmerkelijk dat er vanuit het Koninklijk Huis weinig interesse is voor de adel, die nauwelijks vertegenwoordigd was bij de inhuldiging van Willem-Alexander als koning. „Terwijl dienstbaarheid aan de vorst juist het bestaansrecht van de adel is. Men is vanouds heel loyaal aan de koning.”