Als de Oost-Europese landen niet worden meegerekend, scoort Nederland zelfs als slechtste. Dat blijkt uit gegevens van de Eurocare III-studie in opdracht van de Europese Unie.

Het onderzoek richtte zich op 23.000 kinderen met kanker in twintig Europese landen. Van de kinderen tot vijftien jaar die tussen 1990 en 1994 kanker hadden, werd vijf jaar later gekeken hoe hun situatie was. In Nederland was van die kinderen na vijf jaar nog 70,7 procent in leven. Het Europese gemiddelde was 71,8 procent. Vooral de Scandinavische landen en Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland scoren goed.

De overlevingskansen lopen sterk uiteen in Europa. Van de kinderen met kanker in Estland, was na vijf jaar 45 procent nog in leven. In IJsland lag dat op 90 procent. Behalve Estland halen ook andere voormalige Oostbloklanden slechte percentages, tussen de 45 en 65 procent.

Epidemioloog Coebergh van de Erasmus Universiteit Rotterdam relativeert in het tijdschrift Medisch Contact de uitkomsten van het onderzoek. Door verschillen in privacy-wetgeving in de landen is het moeilijk de overlevingscijfers te vergelijken. Ook stelt hij dat kinderen in Duitsland direct naar een kinderarts gaan en vaak een agressieve behandeling krijgen. „Dat levert op korte termijn iets betere resultaten op. De keerzijde is dat de kinderen op latere leeftijd vaker gezondheidsproblemen krijgen”, aldus Coebergh.