De Zweedse ambassadeur, een protestantse heer van stand
Hij kent de tweede stem van ”A toi la gloire”, zat als protestantse jongen op een rooms-katholieke middelbare school in Limburg en heeft bij de Matthaüs Passion „de emotie die daarvoor is bedoeld.” Toch is dr. Philip de Heer, de Nederlandse ambassadeur in Zweden, naar eigen zeggen van het geloof der vaderen afgeweken.
Een heer van stand is hij, dat zie je meteen. Ook al zit hij op zijn hurken boeken uit te zoeken in zijn werkkamer in het stadspaleis aan de Götgatan 16 in Stockholm, waar de Nederlandse ambassade is gehuisvest. „Wilt u er ook een paar meenemen? Ik houd opruiming.”
Eenmaal gezeteld in een gemakkelijke fauteuil steekt hij meteen af naar de diepte. Kerk, geloof en cultuur, het zijn stuk voor stuk onderwerpen die hem intrigeren. „Mijn vader was Indisch en niet erg kerkvast. Hij kwam uit een heidens milieu en was ten diepste areligieus. Hij zei: „Alles wat ik geleerd heb, wijst in een andere richting, ik heb sterkere bewijzen nodig.” Daarmee maakte hij het gesprek over religie snel dood, want die wetenschappelijke bewijzen zijn er in het geloof niet.”
De Heers grootvader van moederskant kwam uit een „streng hervormd milieu. Bij het avondeten las hij voor uit de Heilige Schrift en tijdens zijn gebed sprak hij: „Heere, zij die niet geloven in U en Uw Zoon zijn de os en de ezel gelijk en komen niet in het hemelrijk.” Wij vonden dat als kinderen heel gênant voor mijn vader, maar die stoorde zich er niet aan. Voor mijn grootvader was dit een heel principieel punt.”
Philip de Heer groeide op in Geleen en zat op een rooms-katholieke middelbare school. De pater van wie hij godsdienstles moest krijgen, was ruimdenkend en bood hem aan onderwijs te volgen bij de Waalse kerk. „Ik ken dus ook de tweede stem van ”A toi la gloire””, lacht de ambassadeur. Mettertijd is hij „van het geloof der vaderen afgeweken.”
Veroorzaakte dat een schok bij uzelf of bij anderen?
„Nee hoor. Het geloof was nooit sterk genoeg aanwezig. Mijn moeder ging wel naar de doopsgezinde kerk, maar mijn ouders waren niet zo kerks. Ik voel me comfortabel bij de kerk, ik weet waarom alles in de kerk gaat zoals het gaat en zal er niet snel licht of spottend over spreken. Die gemeenschap biedt comfort. De gezangen, de teksten, weten waarom iets er staat zoals het er staat. Ik vind het gezellig, en dat bedoel ik niet lichtzinnig. Maar praktiseren kan ik het geloof niet meer, omdat ik dat niet oprecht van mezelf zou vinden. Ik heb er intellectueel afstand van genomen.”
Maar niet radicaal.
„Je ziet weleens dat mensen een omgekeerde Pauluservaring hebben. Dat vind ik een beetje kinderachtig.” Even is het stil. „Dit mag ik niet zeggen, want het is zo’n streng oordeel over anderen.
Weet u wat ik zo mooi vind aan de Bijbel? Dat er van alles is waarover je kunt kibbelen. Want staat er nu in Psalm 121: „Ik hef mijn ogen op naar de bergen vanwaar mijn hulp komt”, of, zoals de Franse Bijbel zegt: „Ik hef mijn ogen op naar de bergen. Waar komt mijn hulp vandaan?” Dat soort dingen intrigeert mij.
Ik geniet ook van de Matthaüs Passion. Ik heb daar wel de emotie bij die daarvoor bedoeld is, denk ik. De tekst, de muziek, het moment en de cultuur waarin wij staan, zijn niet uit elkaar te vlechten. Die eenheid, daar geniet ik van. Het zijn allemaal diep emotionele teksten. Je moet die woorden kennen om de emotie te proeven. „Aus Liebe will mein Heiland sterben…” Als je daar helemaal niets van afweet, wordt het muzikaal ook niets.
Een ander voorbeeld van wat ik zo mooi vind aan het geloof: ik was eens met toenmalig premier Balkenende in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoul en we bezochten een anglicaanse kerk. Na de dienst vroeg ik de voorganger: „Het brood dat u tijdens het avondmaal eet, is dat letterlijk het lichaam van Christus, of alleen in symbolische zin?” Hij antwoordde: „Beide!” En daarmee gaf hij op een lichtvoetige wijze aan dat het echte antwoord niet te geven is en dat de schoonheid ervan ligt in de ogen van degene die ernaar kijkt.
Tussen wat ik geleerd heb en wat ik nu weet, ervaar ik een steeds grotere spanning. Weet u wat het is, wij hebben nu eenmaal gegeten van de boom. We zijn weg uit het paradijs. Het klinkt wat gedramatiseerd, maar je kunt niet zo makkelijk meer terug met alles wat je nu weet. Dat is eigenlijk waar je mee zit.
Ik ben een echte protestant: solum Scripturis. En ik ben een navolgeling van Kuitert: alles wat wij weten van boven, komt van beneden. Er is een tekst, de Heilige Schrift, en met die tekst moet je het doen. Ik zou daarom nooit rooms-katholiek kunnen zijn, omdat door de Kerk van Rome aan de geloofstraditie een gelijkwaardig gewicht wordt gegeven.”
In 1975, direct na zijn studie sinologie in Leiden, ging De Heer voor het ministerie van Buitenlandse Zaken werken, op de Nederlandse ambassade te Peking. Van 2001 tot 2005 was hij ambassadeur op die post.
Wat trok u aan in de Chinese cultuur?
„Ik weet niet of het mij aantrok, maar wat mij fascineerde, was het feit dat de Chinezen zich al in de vierde eeuw voor Christus afkeerden van het metafysische. Het hiernamaals, een hogere werkelijkheid, het zijn zaken waar zij niets mee kunnen. In die tijd, de tijd van Confucius, vraagt de leerling aan de meester: „Wat weten we van de andere kant?” En deze antwoordt: „Dat is heel ingewikkeld, maar laten wij ons richten op de problemen die ons nu aanstaren.”
Deze houding in de oosterse cultuur is voor zendelingen heel hinderlijk geweest. De essentie van ons christelijk geloof is dat het een beginpunt heeft en een einde. De Chinese cultuur is cyclisch. Wij hebben God, de Chinezen hebben hun familie, hun voorouders. Goed en kwaad is bij hen relatief en er is geen eindafrekening. Het fascineerde mij dat je een beschaving kunt hebben die de vragen ”Waar kom je vandaan?” en ”Waar ga je naartoe?” eigenlijk niet stelt. Dan zie je dat de vragen die wij ons stellen cultureel bepaald zijn.”
En toch groeit de kerk in China.
„Dat is zo. Door het atheïstisch-communistische regime mist de cultuur iets. Onze christelijke cultuur voorziet daar in een grote emotionele behoefte. Wij hebben een verhaal en op basis daarvan het vertrouwen dat het goed kan komen met ons. Maar als je dat verhaal niet hebt, is dat best lastig.”
Hoe gaat het met de kerk in Zweden?
„Hier is men luthers. Dat betekent vanuit Nederlands perspectief qua uiterlijk behoorlijk rooms-katholiek. De traditie is ononderbroken gebleven, er is geen Beeldenstorm geweest. Van de bevolking is 87 procent lid van de kerk, leden betalen keurig hun kerkbelasting, maar echt gelovig zijn ze niet.
Je ziet in de kerk een feminisering optreden. Sinds zondag staat er voor het eerst een vrouwelijke aartsbisschop aan het hoofd. Profetessen komen in andere tradities ook wel voor, maar in de christelijke traditie zijn ze schaars. Ik ken alleen Debora.
Heeft God dit land geheel verlaten? Nou… de Geest is nog behoorlijk vaardig over dit volk. Als het de vraag gesteld wordt: ben ik mijn broeders hoeder?, dan is het antwoord voluit: ja! Zweden ving inmiddels 25.000 Syriërs op, en ook veel Eritreeërs en Somaliërs. Je kunt dan zeggen dat het land toch ook groot genoeg is, maar het kost ook geld.
De kerk was hier behoorlijk paternalistisch. Maar er is ook een sterke sociale democratie. Een van de waarden in dit land is de gelijkheid tussen mensen en geslachten. Dat maakt Zweden iets minder gevoelig voor populisten. Als je dat combineert met het medemenselijke van het christelijk geloof, dan is het nog maar de vraag of God dit land heeft verlaten. Of beter: of dit land God heeft verlaten.”
Heeft God Nederland verlaten?
„Een paar jaar geleden was ik in het Paleis op de Dam. We zaten aan een diner in de Mozes- en Aäronzaal. Er hangt daar een prachtig schilderij met daarop de tabernakel, met daarboven de vuurzuil en wolkkolom tegelijkertijd. We zaten aan tafel met Nederlandse politici, ook mensen van mijn leeftijd. Zij konden de afbeelding niet thuisbrengen. Op zo’n moment denk ik: Ach, helaas, het is weg. Als de elite zelfs deze basisiconografie niet meer herkent, dan is het weg. Het is toch hoogst opmerkelijk dat deze kennis zo snel kan verdampen?”
Zal de kerk in Nederland hierdoor helemaal verdwijnen, of is het model van de Zweedse kerk haar toekomst?
„De vroegere Nederlandse Hervormde Kerk is buiten de staat ontstaan. De situatie is dus heel anders dan die in Zweden. Het ontbreken van een wereldse macht in de kerk in Nederland is een kracht, maar tegelijk een zwakte. Ze kan sneller verdwenen zijn. De kracht is dat je de verantwoordelijkheid legt bij hen die het geloof dragen. Dat zie je in de biblebelt. Als je op de kaart kijkt, is dat precies de frontlinie ten tijde van het Twaalfjarig Bestand in 1609. De meest getrouwe protestantsen zaten dáár.”
Dit jaar vieren we 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Zweden en Nederland. Wat is het unieke van deze vriendschap?
„In 1614 ging het voor de Republiek om handel op de Oostzee. De Zweden kwamen al snel hierna terecht in de Dertigjarige Oorlog. Ze hadden wapens nodig, en die leverde de Republiek. Ook gaven de prinsen Maurits en Frederik Hendrik hun strategische informatie.
Op dit moment is Zweden, net als Nederland, een uitgesproken exportland. We zijn allebei afhankelijk van Duitsland. De Zweden leveren aan het bovenste gedeelte van de markt, bijvoorbeeld aan de autofabrieken van Mercedes, Audi en BMW. Rijken hebben altijd een nieuwe auto nodig, en hun markt is dus minder crisisgevoelig. Wij in Nederland zijn kwetsbaarder, ook in de Europese Unie. Daarom hebben we Zweden nodig.”
U was vijf jaar algemeen secretaris van koningin Beatrix. Hoe kijkt u terug op die tijd?
„Ik kijk terug met grote vreugde en bewondering. Nooit heb ik zo’n toegewijde baas gehad als ons voormalige staatshoofd. Ik kon dat heel goed merken, omdat we veel met elkaar belden en afspraken maakten. In die vijf jaar heeft ze mij ’s morgens één keer gebeld dat ze nog niet klaar was met haar werk. En dat was te begrijpen, want ze had die avond ervoor een diner gehad en een afspraak met een tolk, dus het was laat geworden. Nachtwerk. Ze was pas klaar met haar werk als ze klaar was. En dag in dag uit combineerde ze zelfdiscipline met toewijding, inzet, en trouw.”
Volgend jaar gaat u met pensioen. Heeft u plannen voor die tijd?
„Ik ga terug naar Nederland. Wij hebben een zoon in Den Haag en een zoon in Kopenhagen wonen, dus dat is mooi dichtbij. Ik blijf graag bezig en daarom denk ik erover om onderzoek te gaan doen naar de vraag waarom schrijvers zoals Arthur van Schendel, die publiceerde van 1896 tot 1947, in de vergetelheid raken en wat er overblijft van hun werk. Maar hoe dit exact vorm krijgt, weet ik nog niet. Ik probeer in het leven te staan met een rein hart en een open geest. Dan komt er altijd weer iets moois naar je toe.”
Om hier na een korte stilte lachend aan toe te voegen: „Niets doen zit niet in mijn aard. Als wij vroeger luierden, moesten we van mijn grootvader sommen maken. Want ledigheid is des duivels oorkussen, zei hij.”
Levensloop Philip de Heer
Philip de Heer werd in 1950 geboren te Geleen. Na zijn studie sinologie in Leiden kwam hij in 1975 in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, op verschillende posten in binnen- en buitenland. Hij was onder meer ambassadeur in China, secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, en ambassadeur in Japan. De Heer werkte van 1995 tot 2000 als algemeen secretaris van koningin Beatrix en is sinds 2012 ambassadeur in Zweden. In 1986 promoveerde hij in Leiden op een onderzoek naar de zevende keizer van de Chinese Mingdynastie. De Heer is getrouwd en heeft twee zoons, drie kleindochters en een kleinzoon.