Op zoek naar een oplossing voor het botenkerkhof
BOVENKARSPEL. In jachthavens, langs vaarten en singels ligt een omvangrijke vloot pleziervaartuigen te verkommeren. Ten minste 10.000 en mogelijk zelfs 25.000 verweesde bootjes vechten in weer en wind tegen het nadere einde. Jaarlijks komen er –zo schat de brancheorganisatie Hiswa– 1000 boten zonder naspeurbare eigenaar bij.
Als het aan de branchegroep Nederlandse Jachtbouw Industrie (NJI) van de Koninklijke Metaalunie ligt, wordt dit oprukkende botenkerkhof op termijn gesloopt en worden de materialen hergebruikt. Er is echter één probleem: de sloop van de afgeschreven pleziervloot kost veel meer dan de opbrengst van de materialen. Wie zal dat betalen, nu een deugdelijke registratie van eigenaren ontbreekt?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hoopt met een subsidie van circa 50.000 euro bij te dragen aan een sloopplan. Waar voor auto’s en scooters een bloeiende keten voor demontage en hergebruik van materialen is opgezet, lijkt tot dusver vrijwel niemand interesse te hebben in het slopen van boten.
Jeroen van de Heuvel van de Hiswa: „De opbrengst van de verkoop van onderdelen is onvoldoende om de kosten van het ontmantelen te compenseren. De eigenaar –als die er is–- zal dus een som moeten betalen voor het ontmantelen, met name bij polyester vaartuigen.”
Gerwin Klok, branchemanager van de NJI, beaamt dat probleem. „Sloop van een pleziervaartuig kan soms enkele honderden tot wel 4000 tot 5000 euro kosten, terwijl de opbrengst met een paar tientjes of hooguit een paar honderd euro vies tegenvalt.”
Grotere schepen moeten volgens hem vaak op een dieplader naar een sloperij worden gebracht, wat al een flinke kostenpost is. En de polyester exemplaren zijn alleen op te knippen voor funderingen in de wegenbouw en voor de cementindustrie.
Blijven stilzitten is volgens Klok echter geen optie. De slooprijpe scheepjes liggen in de weg. Ze zijn een gevaar voor het milieu door olie en benzine lekkende motoren. Verder ontsieren ze het landschap. Weinig zaken zijn zo deprimerend als een volgelopen boot aan een aanlegsteiger.
Bootjessloperij Het Harpje in Bovenkarspel is een van de weinige in de branche die de afgeschreven vloot succesvol proberen te verschroten.
Initiatiefnemer Bram van der Pijl begon bijna vijf jaar geleden met de sloperij, toen door de crisis de klad kwam in de scheepsbranche. Niemand had nog geld voor de restauratie van een pleziervaartuig. En daardoor groeide als vanzelf het aantal afgeschreven bootjes.
„Pleziervaartuigen hebben een levensduur van zo’n twintig tot dertig jaar, maar op onderhoud wordt bezuinigd”, zegt Van der Pijl. Hij schetst ook de emotionele kant van de zaak. „Een stofzuiger die je niet meer gebruikt, is afval. Maar een boot doe je niet weg.”
De boot is volgens hem vaak een belangrijk onderdeel van iemands leven geweest. Soms is er een neef of een buurman die er nog iets mee denkt te kunnen, maar daar komt door tijdgebrek of desinteresse uiteindelijk niets van. Al die jaren gaat de boot zienderogen achteruit.
Van de 500.000 pleziervaartuigen die Nederland telt, varen er volgens Van der Pijl zo’n 100.000 niet of nauwelijks meer. Het aantal daarvan dat slooprijp is, groeit met de dag. Een andere kwestie is het eigendom. In Nederland wordt alles geregistreerd en vastgelegd, behalve pleziervaartuigen.
Van der Pijl: „We halen vaak boten op voor gemeenten en hoogheemraadschappen, maar ook zij hebben geen idee wie de eigenaars zijn.” De sloopkosten komen zo voor rekening van de gemeenschap.
Van der Pijl begint langzaam brood te zien in het strippen van schepen, al staat de Ferrari niet voor de deur. Hij heeft inmiddels wel twee mensen in dienst. Door het verzamelen van onderdelen en het organiseren van een tweedehands markt denkt hij dat op termijn een gezonde sloopindustrie kan ontstaan, net als in de autodemontage. „Want ik kan die 10.000 slooprijpe bootjes echt niet in mijn eentje aan.”