Het graf van Johann Sebastian Bach
Ze geldt als pelgrimsoord voor Bachfanaten vanuit de hele wereld: de Thomaskerk in Leipzig. Hier was „der Meister” van 1723 tot zijn dood cantor. En hier bevindt zich zijn graf – zij het pas sinds 1950.
Van 13 tot 22 juni staat Leipzig helemaal in het teken van Johann Sebastian Bach (1685-1750). Zoals elk jaar tijdens het ”Bachfeest” stromen muziekliefhebbers van alle kanten toe om de „vijfde evangelist” te herdenken door middel van concerten, voordrachten en kerkdiensten. De bronzen grafsteen in het koor van de Thomaskerk zal dezer dagen weer bedekt zijn met een zee aan bloemen, die zijn vereerders daar hebben neergelegd.
Toen Bach op 31 juli 1750 ten grave werd gedragen, was dat wel anders. Slechts zijn (tweede) vrouw Anna Magdalena, enigen van zijn kinderen en een paar vrienden moeten erbij gestaan hebben toen de eikenhouten kist op het Johanniskerkhof werd neergelaten. Van het stadsbestuur –dat Bach in 1723 overigens had aangesteld omdat „men de beste niet krijgen kon”– was niemand aanwezig. „De raadsheren waren allemaal druk; alleen een paar huilende Thomasknapen strompelden de kist achterna”, noteerde een tijdgenoot. Voor een grafsteen ontbrak het geld.
Mendelssohn
In de daaropvolgende 150 jaar raakte Bach in de vergetelheid. Pas de componist Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847) bracht de protestantse musicus terug in het bewustzijn van de inwoners van Leipzig. Als kapelmeester van het ”Gewandhaus”’, het concertgebouw, zamelde hij geld in door middel van benefietconcerten, waarna opdracht kon worden gegeven voor een eerste Bachmonument in Leipzig.
Geleidelijk aan zette een Bach-renaissance in. In 1894 begon de stad een zoektocht naar zijn graf – op de plaats waar hij volgens de mondelinge overlevering begraven lag. Daar vond men drie kisten. De erbijgeroepen hoogleraar anatomie Wilhelm His identificeerde de beenderen in een daarvan als die van Bach.
Zes jaar lang lagen de stoffelijke overschotten vervolgens in de kelder van het Instituut voor anatomie in Leipzig. Pas in 1900 werden ze feestelijk bijgezet in de crypte van de Johanniskerk.
Maar ook daar mochten ze niet blijven. In 1936 besloot de stad de beenderresten over te brengen naar de Thomaskerk. Dit stuitte evenwel op veel verzet van het bestuur van de St. Johannis.
Tijdens een van de zwaarste luchtaanvallen op de Messestad, op 4 december 1943, werd de St. Johannis echter verwoest. Toen de oorlog voorbij was, brandde de discussie over een waardig ‘verblijf’ voor de overblijfselen van Bach opnieuw los. Ook de SED, de communistische partij, ging zich ermee bemoeien. De in Leipzig geboren staatsraad Walter Ulbricht (1893-1973), die in 1968 de –700 jaar oude– universiteitskerk zou laten opblazen, stelde een monstrueus mausoleum voor – vrij van elke christelijke symboliek.
Dat het zover niet kwam, is aan kerkleden te danken die zich sterk maakten voor een tijdige overplaatsing naar het koor van de Thomaskerk. Op 28 juli 1948, Bachs sterfdag, togen de Leipziger meester-metselaar Malecki en een assistent met een handkar vanaf de ruïne van de Johanniskerk via de Grimmasche Strasse richting de Thomaskerk. In de handkar: de zinken kist met de stoffelijke resten van de componist (al is er tot op de dag van vandaag enige twijfel over of ze dit werkelijk zijn). Aangekomen op het Thomaskerkhof zou Malecki de superintendent hebben begroet met de woorden „Tach, wir bring’n Bach’n” (Dag, wij brengen een Bachje). Tot op het moment van de teraardebestelling, op 28 juli 1950, bewaakten gemeenteleden de beenderen dag en nacht. Op die dag, precies 200 jaar na zijn dood, kreeg Johann Sebastian Bach eindelijk een waardige (her)begrafenis.