MIDDELBURG. Hoewel de Verenigde Naties slavenhandel nu bestempelen als een misdaad tegen de menselijkheid, was deze in de zeventiende en achttiende eeuw volledig verenigbaar met de christelijke moraal. Dat zei wetenschapper Gert Oostindie vrijdag op een symposium in Middelburg aan de vooravond van de nationale herdenking van de afschaffing van de slavenhandel, zaterdag.
De historicus noemde het merkwaardig dat juist vlak voor de komst van de moderne tijd in Europa de slavernij algemeen was geaccepteerd. „Toen slavenhandel in 1814 werd afgeschaft, gebeurde dat zelfs met tegenzin, aangezien het besluit onder druk van de Engelsen werd genomen. De koloniën waren belangrijk voor de economie, en zonder de handel in slaven konden die niet floreren”, zo verwoordde Oostindie de toen geldende opvatting in de samenleving.
Nog in 1789 vaardigden de Staten-Generaal een „plakaat” uit waarin de „neegerhandel” werd aangemoedigd. Oostindie: „Het ging uitsluitend om geld en macht.” Hij stelde wel „dat als je nog verder teruggaat in de geschiedenis, je slechts kunt concluderen dat slavernij eerder regel dan uitzondering was in alle culturen.”
Wereldwijd werden destijds 12 miljoen Afrikaanse slaven verhandeld. Nederlandse schepen haalden 600.000 slaven en verkochten hen aan planters in de Nieuwe Wereld, Amerika.
Gemeentearchivaris Ad Tramper van Vlissingen en maritiem historicus Henk den Heijer schetsten een beeld van een slavenreis. De schepen van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) werden tijdens de reis naar West-Afrika vertimmerd en geschikt gemaakt voor vervoer van slaven. Er werd een krap bemeten tussendek gemaakt. Eenmaal bij West-Afrika aangekomen werden de slaven via inheemse tussenpersonen verhandeld voor geweren, kruit, textiel, messen, glazen, borden, tabak, kannen, ijzeren staven en drank.
Veel slaven overleefden de reis niet. Van de circa 300 slaven op een MCC-schip bezweek 10 procent onderweg.
Soms kwamen de slaven ook in opstand. Om dat te verijdelen reisde er vaak een bomba mee, een Afrikaan (geen slaaf) die als tussenpersoon fungeerde tussen slaven en bemanning.
Mishandeling en seksueel misbruik van de slaven kwam voor, maar opvarenden die daarop werden betrapt, werden gestraft en gekort op hun gage. Onder de bemanningsleden waren volgens Den Heijer zelfs kinderen van 10 en 11 jaar oud die „als matroos meereisden om het vak van slavenhaler te leren.”
Den Heijer zei dat er aan boord zowel ’s ochtends als ’s avonds gezamenlijk gebeden werd en dat de bemanning religieuze boeken bij zich had, zoals ”De Godvreezende Zeeman”.
De slaven die in West-Afrika werden gekocht, waren vaak in Afrika zelf ook al rechteloos omdat ze bijvoorbeeld krijgsgevangen waren gemaakt tijdens een stammenoorlog of tot slaaf waren gemaakt wegens schulden.
Vandaag wordt de afschaffing van de slavenhandel in 1814 herdacht, maar de slavernij zelf werd pas in 1863 verboden. Nederlandse slaveneigenaren werden toen door de Nederlandse regering financieel gecompenseerd. De slaven zelf moesten echter nog tien jaar lang onder staatstoezicht voor een pover loontje blijven doorwerken op de plantages, zo bleek op het symposium.