Overpeinzingen rond 25 jaar Plein van de Hemelse Vrede
APELDOORN. Chinezen hébben wat met pleinen. In iedere stad of dorp kom je er wel een tegen, vaak aan de voet van een uit de kluiten gewassen standbeeld van China’s grote dictator Mao Zedong.
Die pleinen zijn daar niet toevallig (net zomin als die standbeelden), want machthebbers willen gezien worden, het liefst in de gedaante van geüniformeerde aanhangers, zwaaiend met vaandels en liederen zingend, en: bejubeld door omstanders.
Sinds 4 juni 1989 heeft het Westen ook iets met Chinese pleinen, en in het bijzonder met dat ene plein in Peking: het Tiananmenplein, het Plein van de Hemelse Vrede. Door het bloedige neerslaan van een vreedzame studentenbetoging waarbij geprotesteerd werd tegen de omvangrijke corruptie onder machthebbers en vóór een democratischer bestuur, werd dit plein tot een symbool van protest, van beknotte vrijheid in plaats van een podium voor partijleden. Tiananmen staat sinds die 4e juni voor een programma dat nog op uitvoering wacht.
Tegelijk is het een plein van angst: de wit-rode linten waarmee het woensdag is afgegrendeld, markeren immers de angst die de Chinese partijelite in zijn greep heeft. En dat gebeurt niet enkel met linten, ook met inkt: in de geschiedenisboeken is de herinnering aan die 4e juni immers doorgekrast, zwart gemaakt.
Het heeft iets weerzinwekkends, die bijna hysterische ontkenning van het bloedige optreden door het Chinese bewind. Tegenover dit verzwijgen staat immers een luid protest dat bijna dagelijks klinkt tegen Japanse ontkenningen van wreedheden in de Tweede Wereldoorlog, begaan op Chinees grondgebied. Tegenover Tokio hamert China fel op het belang van mensenrechten en van humaan optreden van soldaten en bestuurders, en daaruit blijkt zonneklaar dat mensenrechten een speeltje zijn dat je kunt inzetten of opzijschuiven.
Fixatie op pleinen als plek van protest en repressie lijkt intussen een beetje achterhaald. De toentertijd tamelijk geïsoleerde positie van studenten is allang verbreed: een scala aan burgers betoogt nu tegen lokale machthebbers vanwege onrecht.
Hoe dat ook zij: voor mij ligt het echte plein van de Hemelse Vrede op een heel andere plek in Peking, en dat vind ik hoopgevend op een trieste gedenkdag als woensdag.
Ik werd er enkele jaren geleden op een zondagochtend naartoe gebracht door een groep christenen –leden van de Shouwangkerk in Peking– die er hun kerkdienst hielden. Het was een plein afgezet met wit-rode linten, en op iedere hoek stonden er agenten en arrestatiebusjes. De doorgaans jonge christenen die zich er verzamelden, deden dat niet om iets als democratie te bepleiten, maar enkel om er God te loven en te prijzen. Waarom daar? Omdat hun kerkgebouw was dichtgetimmerd door de autoriteiten.
Onder hen waren veel hoogopgeleide Chinezen, studenten, hoogleraren die –zo lieten ze me weten– hun frustratie over het leugenachtige Chinese regime te boven waren gekomen door hun bekering tot het christelijk geloof en door hun verwachting te stellen op een geestelijk koninkrijk; geestelijk maar niettemin met voluit aardse geldingskracht. En dat laatste was die zondagochtend zichtbaar: zingend gingen de jongemannen en vrouwen na enkele minuten de arrestatiebusjes in om opgesloten te worden in diverse politiebureaus. Hun plein, waar ze iedere zondag onverschrokken bijeen bleven komen, kreeg zodoende iets van een hemelse vrede.