Spotlight: Berijmers van de Bijbel
In diverse hoeken van kerkelijk Nederland verschenen de afgelopen maanden nieuwe boekjes met Psalm- en Schriftberijmingen. De auteurs: ds. C. J. Meeuse, Jan van den Brink en het theologenduo David Heek en René Barkema. Hoe doen ze het, en wat bepaalt precies of hun werk aanslaat of niet?
Ooit hoorde ik een Amerikaanse literair agent vertellen over uitgevers die een boek pas willen uitgeven als er aan drie voorwaarden is voldaan. Alle drie even belangrijk. Eén: is de auteur als persoon bekend en belangrijk genoeg? Twee: is er bij die auteur en bij dit onderwerp een duidelijk lezerspubliek te bedenken, is er een ‘achterban’? En drie: heeft de tekst genoeg kwaliteit?
Als die wet érgens geldt, dan wel op het terrein van Psalm- en Schriftberijmingen. Wil een boekje met berijmingen niet alleen uitgegeven worden, maar ook aanslaan bij het beoogde publiek, dan zijn de persoon van de auteur en de duidelijk afgebakende achterban van doorslaggevend belang. Wat dat betreft hebben dominees altijd een streepje voor.
Maar juist omdat het vaak dominees zijn die aan het berijmen slaan, dreigt het resultaat snel in allerlei kerkpolitieke discussies te verdrinken. Het berijmen van Bijbelgedeelten om te zingen is immers een terrein vol voetangels en klemmen. In de rechterflank van de gereformeerde gezindte dreigt altijd de discussie over nieuwe psalmen en gezangen in de eredienst, en in de linkerflank wordt het berijmen van psalmen op de oude Geneefse melodieën algauw als ouderwets en achterhaald beschouwd – en wie wil zulke muziek nu nog zingen?
Veel beter dus om alle kerkpolitiek terzijde te schuiven en gewoon te benadrukken dat het hier om een prachtig genre gaat, dat de eeuwen door beoefend is door tal van christelijke dichters. Die lijn kiest vooral ds. Meeuse, wiens verdienste het wel mag heten dat hij de traditie hooghoudt en het verschijnsel ”psalmen berijmen” bewust loskoppelt van de eventuele angst voor liturgische veranderingen.
Ds. Meeuse, predikant van de gereformeerde gemeente in Goes, heeft zich laten inspireren door het werk van Marnix van Sint-Aldegonde, maar maakte uiteindelijk toch een heel eigen berijming. Eerst van de Psalmen (2011) en nu van 42 Bijbelse gezangen: de lofzang van Mozes, het lied van Debora, het gebed van Daniël, en zelfs de complete Bijbelboeken Hooglied en Klaagliederen.
Fysicus Jan van den Brink uit Eindhoven, die eerder een berijming van de Heidelbergse Catechismus maakte, heeft zich aan een vergelijkbare uitdaging gewaagd. Zijn nieuwe bundel bevat minder (slechts tien) Bijbelse liederen, maar hij geeft veel extra achtergrondinformatie: Bijbelstudies, gespreksvragen en andere versies van hetzelfde lied van klassieke en hedendaagse dichters.
En dan zijn er nog David Heek en René Barkema, allebei theoloog en kerkelijk werker in de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) van Barneveld-Voorthuizen. Zij berijmden 25 psalmen op de oude Geneefse melodieën, onder de titel ”Levensliederen”. Ook bij hen korte Bijbelstudies naast de berijmde teksten, en daarnaast een inleiding over het berijmen van Psalmen en de keuzes die ze daarbij gemaakt hebben.
Zo’n inleiding die verantwoordt hoe je als dichter tewerkgegaan bent en welke uitgangspunten je gekozen hebt, vind ik mooi en verhelderend. Maar verder wil ik toch het liefst alleen berijmde teksten lezen, en verder niets. Al die Bijbelstudies en toelichtingen en voetnoten en vragen (vooral bij Van den Brink veel te veel!) leiden alleen maar af. Tenslotte moeten de liedteksten voor zichzelf spreken.
Als het dan om die teksten gaat, is natuurlijk het eerste wat opvalt het verschil in register. Meeuse en Van den Brink gaan voor traditioneel, soms ouderwets aandoend taalgebruik, met hier en daar een bevindelijke ondertoon. Heek en Barkema kiezen voor eigentijds en populair. Moeilijk vergelijken dus, want die twee registers zijn op twee totaal verschillende doelgroepen afgestemd, en wie van het ene houdt, houdt niet van het andere.
Wat mijzelf betreft: ik houd van iets ertussenin. Niet te ouderwets, niet te populair, niet te gewild literair. Gewoon mooi, onopvallend, klassiek Nederlands, zo tijdloos mogelijk. Vorm en inhoud kun je niet scheiden: de beste woorden zijn altijd die woorden die de inhoud het minst in de weg staan, die de lezer niet afleiden of vervreemden, maar óók niet laten wegdeinen op een vanzelfsprekend ritme.
Dat mooi klassieke lukt deze auteurs niet altijd. Het varieert hier van ”Zij hebben ijverzucht in mij ontstoken” (Meeuse) en ”Zij zijn verblind om op te merken” (Van den Brink) tot ”Wat zegent u hem machtig, riant, royaal en prachtig” (Heek & Barkema).
De keuzes die dichters op dat punt maken, zijn natuurlijk voor een deel bepaald door hun theologische uitgangspunten, hun persoonlijke smaak en het beeld dat ze hebben van het beoogde publiek. Het heeft weinig zin op zulke punten een kwaliteitsoordeel uit te spreken. Er zijn nu eenmaal verschillende stijlen waarin gebeden, gezangen en preken verwoord kunnen worden: een hervormde preek klinkt alleen al door het woordgebruik en de toon anders dan een oud gereformeerde preek, en dat is bij Schriftberijmingen niet anders.
Maar wat hier wél kan: kijken hoe goed deze dichters het binnen de kaders van hun eigen traditie, hun eigen uitgangspunten en hun eigen register hebben gedaan. Goed dichterschap valt immers altijd aan bepaalde dingen te herkennen.
Zodra je als lezer struikelt over een woord, zodra je denkt ”deze zin loopt niet”, ”dit is een raar beeld”, ”dit is echt onbegrijpelijk” of ”dit moest zeker ter wille van het rijm”, en zodra je het gevoel hebt dat de regel opgevuld wordt met ‘stoplappen’ is er iets mis. Een royaal gebruik van elisie (’k en ’t in plaats van ”ik” en ”het” en dergelijke afkortingen meer) is ook altijd een signaal van zwakte, net als botsingen met de melodieaccenten.
Op die punten hebben de genoemde dichters stuk voor stuk nog het een en ander –en soms veel– te leren. Naast hier en daar mooie regels zijn er ook regels als: „Het oordeel is echt vastbesloten, als in een kluis is ’t opgesloten” (Van den Brink). Of: „Zie toch hun woede aan, hun zitten en hun staan, hun speeltuig steunt ’t bedriegen” (Meeuse). Of: „Mijn kinderen, weet goed, hoe je respect hebt voor de HEER” (Heek en Barkema).
Er is ook wel verschil tussen de drie. In technische zin is Meeuse verder gevorderd dan Van den Brink (die qua toon het best met hem vergelijkbaar is), zijn zinnen lopen gemiddeld soepeler. Hij valt bijvoorbeeld niet te betrappen op een foutief en inconsequent gebruik van”u” en ”gij”, zoals Van den Brink met: „Wie is als Gij bij al de goden, U heeft zelfs wonderen geboden.” De keuze van zijn teksten is intussen niet altijd even gericht op zingbaarheid, maar we mogen aannemen dat bijvoorbeeld de Hoogliedberijmingen vooral als leesgedichten bedoeld zijn.
Wat Heek en Barkema betreft: die doen het gemiddeld genomen goed als het gaat om zingbaarheid en natuurlijk lopende zinnen met weinig stoplappen, maar bij hen ontbreekt het dan weer aan eenheid van stijl: voortdurend al te hippe, zakelijke of gewild originele woorden die het klassieke en tijdloze van de tekst doorbreken (in Psalm 25 bijvoorbeeld ”controleren”, ”opfleuren”, ”route” en ”respectvol” naast ”heilig”, ”schuld”, ”zielsverlangen” en ”ontferming”).
Met dat alles is de Bijbelgetrouwheid nog niet eens aan de orde geweest, natuurlijk óók een essentieel punt bij berijmingen. Alle vier genoemde dichters zijn zich daar zeer van bewust en proberen ook in de praktijk dicht bij de oorspronkelijke tekst aan te sluiten.
Uiteraard gaat dat hier en daar weleens mis, doordat regels met eigen tekst opgevuld moeten worden, of doordat er een al te vrije interpretatie gekozen is. De kleur van de eigen theologie breekt bij alle genoemde dichters soms door de tekst heen, en dat zal lezers van andere theologische snit afschrikken. Maar in de hele geschiedenis is er nu eenmaal geen enkele berijming die op dat punt foutloos is – en het is de verdienste van alle genoemde auteurs dat ze, elk op hun eigen manier, meestal dicht bij de strekking van de tekst blijven.
Zolang er geen heel grove fouten en ketterijen te ontdekken zijn en de berijming dicht bij de Bijbeltekst lijkt te blijven, is dat ook niet het eerste punt waar de gemiddelde lezer en zanger naar zal kijken. In de praktijk gaat het immers allereerst om mooie en zingbare teksten, die door hun taal het hart weten te raken.
Een goede berijming begint altijd met dichterskwaliteit – als je die niet ontdekken kunt, hoef je niet eens verder te kijken. Niet dat theologie en Schriftgetrouwheid niet belangrijk zijn, maar bijsturen op zulke punten is altijd eenvoudiger dan een gebrek aan dichterlijke kwaliteit oplossen. Daarom komt dat laatste toch eerst.
Het blijft hartverwarmend om te zien met hoeveel bevlogenheid deze dichters stuk voor stuk aan de slag zijn gegaan. Ze trekken de aandacht en fungeren als voorbeeld, omdat ze iets doen wat vandaag te weinig dichters doen. Maar dat gebrek aan concurrentie kan het beeld ook vertekenen.
Over stijl en toon valt te twisten, dat blijft een kwestie van smaak en dat is uiteindelijk de doorslaggevende factor. Zoals gezegd: het zijn vooral de persoon van de auteur, zijn binding met een bepaalde achterban en de manier waarop hij de juiste toon voor die achterban weet te treffen, die het succes van zijn werk bepalen.
Maar als het puur over dichterstechniek gaat, halen de vier hier besproken auteurs niet het niveau van de tien genomineerden bij de onlangs afgeronde prijsvraag Schriftberijmingen. Dat laat één ding zien: pas als er wat meer concurrentie komt, kunnen wij als lezers beter vergelijken en duidelijker onderscheiden wat een echt goede hedendaagse berijming is, en wat niet. Van concurrentie wordt trouwens iedere dichter beter, dus hopelijk ook deze vier.
Psalm 1
Gelukkig is de man die niet bezwijkt
voor slecht advies dat veelbelovend lijkt.
Hij staat niet stil bij zondaars en hun zaken,
en zit niet waar ze God belachelijk maken.
Nee, hij geniet van wat de HEER hem leert:
zijn wet waaruit hij dag en nacht citeert.
Hij is te vergelijken met een boom,
geplant aan water dat aanhoudend stroomt:
een boom die op zijn tijd veel vrucht zal dragen,
zijn blad blijft groen, zelfs op de heetste dagen.
Hij groeit en bloeit, het gaat hem voor de wind,
de HEER is hem in alles goedgezind.
David Heek en René Barkema
Het lied van Mozes
(melodie Psalm 28)
Ik zal de Heere zingend loven;
verheven is Hij, hoog hierboven!
God maakte dat in ’t water kwamen
het strijdpaard en zijn ruiter samen;
Hij wierp hen in de diepe zee,
het water trok het leger mee.
De Heere is mijn Lied en Sterkte,
Hij is het die mijn Heil bewerkte;
Hij is mijn God, mijn grote Koning,
voor Hem maak ik daarom een woning.
Hij is mijns vaders God en Heer;
’k Verhef Hem daarom nog steeds meer.
De Heere is een held in ’t strijden
Zijn Naam wil ik voluit belijden!
De Farao en zijn soldaten,
–hun wagens konden hen niet baten–
de commandanten gingen mee:
zij zijn verdronken in de zee.
Jan van den Brink
De lofzang van Mozes
(melodie Psalm 32)
Ik zal de HEERE, hoog is Hij verheven,
de grote God, mijn lof- en danklied geven.
Hij heeft met grote kracht door zeegeweld
het paard en ook zijn ruiter neergeveld.
Mijn Kracht, mijn Lied, mijn Heiland, mijn Vertrouwen
is God; voor Hem zal ik een woning bouwen.
Hij is mijns vaders God reeds van weleer;
daarom verhef ik Hem met lof en eer.
De Heere is een Krijgsman, sterk en krachtig.
Zijn Naam is Heere, en Hij is almachtig.
Hij heeft zowel de wagens als het heer
van farao geworpen in het meer.
Zo zijn zij in de Rode Zee verdronken.
De keur van al zijn vorsten is gezonken.
Van heel die macht ontkwam er zelfs niet een:
zij zonken in de afgrond als een steen.
Ds. C. J. Meeuse
Boekgegevens
”Levensliederen, 25 psalmen in het Nederlands van nu”, David Heek en René Barkema, uitg. Plateau, Barneveld, 2014; € 12,50; ”Bijbelse gezangen”, ds. C. J. Meeuse, uitg. Ripe Publishing, Nieuwdorp/Nunspeet, 2014; ISBN 978 94 91000 43 0; 128 blz.; € 12,95; ”Zijn Naam is Held, Zijn Naam is Heer”, Jan van den Brink; uitg. Lucas Boeken, Tholen, 2014; ISBN 978 94 90165 24 6; 130 blz.; € 9,95.