Afschaffing doorsneepremie onredelijk
Het is een mythe dat afschaffing van de doorsneepremie tot herstel van het vertrouwen in het pensioenstelsel leidt, stelt drs. Marcel van de Grift.
In de afgelopen jaren hebben velen zich kritisch uitgelaten over de houdbaarheid van het huidige pensioenstelsel. De grootste steen des aanstoots lijkt hierbij de doorsneepremie te zijn. Wat opvalt is dat er over de afschaffing van de doorsneepremie veel mythes worden gehanteerd. Het is tijd om deze door te prikken.
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt gekenmerkt door collectiviteit, solidariteit en de verplichtstelling. Driekwart van de werknemers neemt verplicht deel aan een bedrijfstakpensioenfonds. De verplichtstelling houdt in dat ongeacht inkomen, geslacht en gezondheid, verplicht wordt deelgenomen aan het verplicht gestelde pensioenfonds. De solidariteit binnen het fonds komt tot uitdrukking in de doorsneepremie. Iedere werknemer, ongeacht zijn of haar situatie, betaalt een pensioenpremie die wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag.
Mythe 1: de doorsneepremie is in het nadeel van jongeren. Statisch bekeken bouwen jongeren via de doorsneepremie minder pensioen op dan ouderen ten opzichte van wat zij betalen. Hiermee ontstaat tot aan ongeveer 45 jaar overdracht van solidariteit aan ouderen. Vanaf ongeveer 45 jaar gaan zij profiteren van de solidariteit. Bij het ouder worden gaan zij echter steeds meer opbouwen. Zolang zij binnen een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds blijven (dat hoeft niet eens hetzelfde fonds te zijn), kunnen zij meer gaan profiteren.
Mythe 2: als je zzp’er wordt, ben je de pineut. Veel werknemers die zzp’er worden, kiezen daarvoor meestal als zij de 40 gepasseerd zijn. Als zij hebben deelgenomen in een verplicht gesteld fonds, hebben zij eerst een solidariteitsbijdrage betaald. Juist als zij kunnen gaan profiteren, stappen zij eruit. Nu zijn er al verschillende bedrijfstakpensioenfondsen waarin ook zzp’ers kunnen deelnemen. Ook zijn er verschillende zzp’ers die voor een periode zzp’er zijn en dan weer terugkomen in loondienst.
Mythe 3: lage inkomens zijn solidair met hogere inkomens. Toen er nog volop eindloonregelingen waren, leidden salarisstijgingen ook tot pensioenstijgingen (met terugwerkende kracht). Daarmee waren mensen met lagere inkomens vaak solidair met de hogere inkomens. Via middelloonregelingen is dat effect niet meer aan de orde. Het zijn niet zozeer de lagere inkomens, maar de mensen met een lagere levensverwachting (zoals mensen met een minder gezonde levensstijl) die solidair zijn met mensen met een hogere levensverwachting.
Mythe 4: de vuilnisman is solidair met de hoogleraar. Dit voorbeeld wordt vaak gebruikt om aan te tonen dat de doorsneepremie tot zeer ongewenste effecten leidt. Zoals hiervoor is aangegeven, gaat het veel meer om het verschil in levensverwachting. Op dit moment is de ABP-regeling leidend voor alle overheidssectoren, ongeacht of dit de vuilnisman, de politieagent of de hoogleraar is. In de private sector is het gebruikelijk dat er voor een bepaalde groep van werknemers een pensioenregeling wordt afgesproken. Dat is natuurlijk ook mogelijk binnen bedrijfstakpensioenfondsen.
Mythe 5: de jongere werknemer betaalt een veel te hoge premie door de doorsneepremie. Gegeven het deelnemersbestand van een bedrijfstakpensioenfonds kan net zo goed worden gesteld dat een werknemer precies de juiste premie betaalt. De premie is immers afgestemd op de typische kenmerken van het fonds. Daar komt nog bij dat de werknemer bij bedrijfstakpensioenfondsen in het algemeen niet meer betaalt dan 50 procent van de premie. Het andere deel is op conto van de werkgever.
Mythe 6: de afschaffing van de doorsneepremie herstelt het vertrouwen in het stelsel. Deze gedachte klinkt sympathiek omdat minder solidariteit in het huidige pensioenstelsel past bij de huidige tijdgeest. Maar het Centraal Planbureau heeft uitgerekend dat de afschaffing van de doorsneepremie zonder compenserende maatregelen voor de huidige deelnemers tussen de 30 en de 60 jaar al snel tot 10 procent minder aanvullend pensioen leidt, ter waarde van zo’n 100 miljard euro. Gezien de huidige dekkingsgraden van de pensioenfondsen is de smeerolie niet aanwezig om de overgang naar een pensioenstelsel waarin de doorsneepremie is afgeschaft, mogelijk te maken.
Verstandiger zou zijn om per pensioenfonds na te gaan hoe groot de overdrachten in solidariteit zijn tussen verschillende groepen deelnemers. Als blijkt dat deze te groot zijn, dan is het verstandig om aanpassingen in de regeling aan te brengen, waardoor de houdbaarheid wordt vergroot.
De auteur is senior pensioenadviseur bij Visser & Visser.