Dienaren
1 Thess. 5:12
„En wij bidden u, broeders, erkent degenen die onder u arbeiden, en uw voorstanders zijn in de Heere, en u vermanen.”
De apostel vermaant hen op te merken wat de dienaren is voorgeschreven. Zij moeten meer waarde hechten aan het werk en de plicht waartoe zij geroepen zijn dan aan eervolle titels. Hun werk is zeer gewichtig, zeer eerbiedwaardig en nuttig. Dienaren moeten onder hun gemeenteleden werken met ijver en aanhoudend. Zij moeten arbeiden in het woord en in de leer (1 Timotheüs 5:17). Zij worden arbeiders genoemd en mogen geen luiaards zijn. Zij moeten in hun gemeente arbeiden om te onderrichten, te vertroosten en te stichten.
Dienaren moeten hun gemeente regeren. Zij moeten regeren, niet met kracht, maar met liefde. Zij moeten geen heerschappij voeren als tijdelijke heren, maar regeren als geestelijke gidsen, door goede voorbeelden aan de kudde te geven. Zij zijn over de gemeente des Heeren gesteld, maar moeten zich onderscheiden van aardse overheidspersonen, en ook laten uitkomen dat zij slechts dienaren onder Christus zijn, door Hem aangesteld, en die Zijn volk moeten regeren naar Zijn wetten, en niet naar hun eigen inzettingen. Dat moet het einddoel van al hun dienst en arbeid zijn: de dienst en de eer des Heeren.
Zij moeten de mensen vermanen, niet alleen in het openbaar, maar ook bij elke gelegenheid in het bijzonder. Zij moeten hun leren het goede te doen, en bestraffen als zij kwaad verrichten. Het is hun plicht niet alleen goede raad te geven, maar ook te vermanen.
Matthew Henry, predikant te Chester
(”Verklaring Nieuwe Testament”, 1714)