De dilemma’s bij her- én vertalen
„Of je nu vertaalt zoals de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) of hertaalt zoals de herzieners van de Statenvertaling willen, je komt voor dezelfde dilemma’s en vragen te staan.”
Dit stelde drs. Th. A. W. van der Louw, tot voor kort betrokken bij de NBV als vertaler, woensdag tijdens de laatste dag van de winterconferentie van de studentenvereniging CSFR. Ter afsluiting van de conferentie had een forumdiscussie plaats over vertaalkeuzes en de wisselwerking tussen de geloofsbeleving van de 21e-eeuwse bijbellezer en nieuwe vertalingen.
„Ds. Van Vreeswijk vindt ”rechtstreeks” te vrij vertaald, maar ”van aangezicht tot aangezicht” is zeker geen hedendaags Nederlands. ”Van gezicht tot gezicht” kan het toch ook niet worden. We hebben een gezamenlijke vertaalproblematiek, waarvan de oplossing niet bij voorbaat vastligt”, zo prikkelde drs. Van der Louw de voorzitter van de Stichting Herziening Statenvertaling, ds. B. J. van Vreeswijk. Derde forumlid was A. F. G. Jaakke, die veel werk verzet heeft voor de Groot Nieuws Bijbel en in de NBV de psalmen voor zijn rekening heeft genomen.
Ds. Van Vreeswijk, hervormd predikant in Veenendaal, zei zich tussen de twee vertaaldeskundigen „niet meer dan een dreumes” te voelen. „Maar”, zo stelde hij, „ik ben hier niet om een vertaling te verdedigen. Mijn taak is het uitleggen van de voorkeur voor een hertaling van de Statenvertaling.” Intussen liet hij Van der Louws uitdaging niet onbeantwoord. „Wij hebben als herzieners over de uitdrukking ”van aangezicht tot aangezicht” nog geen beslissing genomen, maar mijn neiging om het te laten staan is in ieder geval heel sterk. Ik sluit het absoluut niet uit.” Ter motivering verwees de voorzitter van de stichting naar het uitgangspunt dat in de her- of vertaling best tot uitdrukking mag komen dat de grondtaal Hebreeuws is.
„Ons uitgangspunt is dat het Hebreeuws een taal is als alle andere talen. Wij maken dan ook gebruik van de inzichten van de vertaalwetenschap”, reageerde Van der Louw. Ds. Van Vreeswijk bracht daar tegenin dat het niet alleen om de taal ging: „Het gaat ons nadrukkelijk om hét Boek dat voorligt. Hoe versta je de Bijbel in de relatie tot God Zelf?”
Het verschil komt in verschillende vertaalkeuzes tot uiting. De NBV heeft de in Deuteronomium veel voorkomende combinatie ”de Heere, uw God” verschillende keren vervangen door de verwijswoorden ”hij” en ”zijn”. Zowel ds. Van Vreeswijk als Jaakke had daar moeite mee. Ds. Van Vreeswijk verwoordde nog eens de moeite die velen in de gereformeerde gezindte hebben met de weergave van de godsnaam. „Ik rol echt niet om als ik ”Heer” hoor zeggen en doe het zelf in een preek ook wel eens. ”Heere” maakt de vertaling echter bevindelijker. Er zit wel iets in de uitdrukking: „Een heer woont in een kasteel en de Heere woont in de hemel.””
Echt onacceptabel vindt hij het karige hoofdlettergebruik in de NBV. Jaakke, deskundige op het gebied van de geschiedenis van vertalingen, wees erop dat de persoonlijke voornaamwoorden voor God in de uitgaven van de Statenvertaling van 1637 en 1654 nog met kleine letters werden geschreven. „Pas in de achttiende eeuw komt het hoofdlettergebruik op. In de negentiende en de twintigste eeuw zie je dat in piëtistische kringen steeds verdergaande vormen aannemen, tot alles wat met God te maken heeft toe. Denk bijvoorbeeld aan Apostelen en Gerechtigheid.” In dit opzicht wil ds. Van Vreeswijk „corrigerend werken” op de bijbeluitgaven van de Gereformeerde Bijbelstichting. Hij zei dat de hertalers in de Herziene Statenvertaling (HSV) niet hoofdletters tot in het absurde willen opnemen. „We beperken ons tot persoonlijke voornaamwoorden in relatie tot God.”
Over het algemeen had ds. Van Vreeswijk de NBV graag concordanter zien vertalen: als een Hebreeuws woord dezelfde betekenis heeft binnen een bepaalde context, moet het woord een gelijke vertaling krijgen. Hij bekende dat er op dit punt in de HSV-groep „stevige discussies” plaatsvinden.
Een belangrijk punt in de discussie was de verhouding tussen geloofsbeleving, geloofstaal en bijbelvertalingen. Jaakke, zelf rooms-katholiek, had in zijn loopbaan bij het bijbelgenootschap gemerkt dat sommige groeperingen de bijbeltaal en de geloofstaal monopoliseren voor zichzelf. „Een andere vertaling biedt dat geen kader om je geloof in te beleven. Taal is echter een levend organisme: wat er aan de ene kant afslijt, groeit er aan de andere kant bij. Gelovigen zijn kinderen van hun eigen tijd. Je kunt je niet blijven beroepen op taalgebruik dat niet meer gedragen wordt. Nieuwe taal kan eenzelfde geloofslading krijgen als de oude. Voor nieuwe generaties moeten wij nieuwe wegen niet uitsluiten.”
Ds. Van Vreeswijk citeerde reacties op de HSV die de Statenvertaling er „tot platvloerse taal omlaag gehaald” in zien worden en de geest uit de afgrond er in tot openbaring zien komen. „Wij willen echter een antwoord hebben als komende generaties ons vragen: Wat is er concreet gedaan om het Woord van God verstaanbaar te maken?” „In hoeverre is er in de gereformeerde gezindte eigenlijk nog werkelijk een sterk met een bijbelvertaling samenhangende geloofstaal?” vroeg Van der Louw zich af.