Druk OVSE brengt landen niet zomaar tot ander beleid
Het kabinetsvoornemen om bij het ontwikkelingsbeleid meer aandacht te besteden aan religie verdient steun, vinden Willem Schneider
en Arie de Pater in een beoordeling van de rol van Nederland als voorzitter van de OVSE. Het zou volgens hen echter nog beter zijn als deze aandacht ook bij andere onderdelen van het buitenlands beleid merkbaar was. Over een aantal dagen eindigt het Nederlandse voorzitterschap van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). De Nederlandse regering heeft zich in de aanloop naar het voorzitterschap ingezet voor de vrijheid van godsdienst. In hoeverre is zij hierin geslaagd?
Een probleem bij het beantwoorden van deze vraag is dat een inspanningsverplichting niet onmiddellijk tot resultaat leidt. De regering geeft dit ruiterlijk toe. Zij heeft erkend dat de situatie in sommige OVSE-lidstaten het afgelopen jaar niet verbeterd is. De beoordeling van het Nederlandse voorzitterschap wordt nog verder bemoeilijkt door het feit dat het Nederlandse parlement weinig inzicht heeft in de activiteiten die de Nederlandse regering het afgelopen jaar op het gebied van godsdienstvrijheid heeft ontplooid.
Geen status aparte
De vroegere minister van Buitenlandse Zaken Van Aartsen gaf eens aan dat ons land zich binnen de OVSE steeds sterk op het thema godsdienstvrijheid had geprofileerd. Hij wees er echter op dat in de praktijk vrijheid van godsdienst of overtuiging in sommige landen minder prioriteit krijgt dan de andere mensenrechten. „Maar vrijheid van godsdienst of overtuiging mag niet worden geïsoleerd of een status aparte krijgen, want het raakt nauw aan andere mensenrechten”, zo zei hij. Van Aartsen had hier een punt.
Dat vrijheid van godsdienst soms minder aandacht krijgt dan andere mensenrechten, komt ook naar voren in de notitie over godsdienstvrijheid die vorige week door de regering werd gepubliceerd. Deze notitie werd op verzoek van de kamerfractie van de ChristenUnie opgesteld.
Een adviesorgaan van de regering, de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken, heeft in zijn advies van mei 2002 aanbevolen dat de Nederlandse regering er tijdens het voorzitterschap van de OVSE op zou toezien dat de schendingen van de rechten van de mens in de landen van Centraal-Azië deel (blijven) uitmaken van de politieke agenda van de OVSE. „De betrokken regeringen dienen erop te worden gewezen dat deze schendingen in strijd zijn met de normen, waarden, regels en afspraken die gelden binnen de OVSE”, zo luidde het advies.
Interessant is of en hoe de regering aan dit advies gevolg heeft gegeven. Het gaat ons daarbij vooral om het recht op vrijheid van godsdienst, om de middelen van de minister van Buitenlandse Zaken en om de zichtbaarheid van deze middelen. Dat is des te interessanter omdat ons land bij dit onderwerp een traditie hoog te houden heeft. Bovendien is Nederland in de OVSE voor de EU woordvoerder op het terrein van godsdienstvrijheid.
De OVSE-lidstaten hebben formeel verschillende keren aangegeven dat zij de vrijheid van godsdienst, inclusief het recht om van godsdienst te veranderen, zullen respecteren. Dit is in verschillende documenten vastgelegd. We noemen in dit kader het Handvest voor Europese Veiligheid, dat door de OVSE-lidstaten in 1999 na de topconferentie in Istanbul werd ondertekend. De praktijk leert echter anders.
Notitie
De vorige week gepubliceerde regeringsnotitie over godsdienstvrijheid beschrijft dat een aantal OVSE-landen de laatste jaren is overgegaan tot een grotere controle op religieuze organisaties. Daarvoor gebruikt men bijvoorbeeld een verplichte registratie. De Nederlandse regering geeft in de notitie aan dat de motieven achter de registratiesystemen verschillend kunnen zijn. Het effect is naar haar mening uiteindelijk overal hetzelfde: dergelijke systemen brengen regeringen in de bij voorbaat „hachelijke positie” dat zij zich dienen uit te spreken over de legitimiteit van een bepaalde godsdienst. Dan gaat het bijvoorbeeld om religies die door traditionele kerken als een bedreiging worden gezien.
Wij menen dat registratie op zich geen probleem hoeft zijn. Het gaat vooral om de rechten of plichten die aan registratie verbonden zijn. Die mogen niet leiden tot discriminatie van niet-geregistreerde gemeenten. In de praktijk is dit echter wel vaak het geval. Turkmenistan en Belarus (Wit-Rusland) zijn daarvan duidelijke voorbeelden.
Vanzelfsprekend waarderen we het dat Nederland in de loop van de tijd diverse bijeenkomsten over godsdienstvrijheid heeft (mede)georganiseerd. In de aanloop naar het voorzitterschap werd bijvoorbeeld een seminar gehouden over de wenselijkheid van de registratie- en vestigingseisen van religieuze gemeenschappen. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap werd op 16 en 17 juli dit jaar in Wenen een OVSE-seminar over godsdienstvrijheid gehouden. Ook verwijzen we naar de bijeenkomst over mensenrechten die in oktober in Warschau plaatsvond.
Dergelijke bijeenkomsten geven een belangrijk politiek signaal af. Betrokken regeringen zullen het zeker niet waarderen dat hun praktijken inzake registratie van geloofsgemeenschappen publiekelijk aan de kaak worden gesteld.
De Nederlandse regering stelt in haar jongste notitie over godsdienstvrijheid dat „uit de reacties op dit soort interventies mag worden afgeleid dat hiervan een zekere politieke druk uitgaat.” Helaas vertaalt deze druk zich niet altijd direct in een ombuiging van het beleid van de betrokken staten.
In een overzicht van de ontplooide activiteiten als OVSE-voorzitter kunnen de reizen van oud-minister De Hoop Scheffer niet onvermeld blijven. Tijdens reizen naar Oost-Europa en naar Centraal-Azië is in algemene termen de problematiek van de mensenrechten aan de orde gesteld. We hebben grote waardering voor het feit dat hij hieraan ook op persconferenties aandacht heeft besteed. Dat gebeurde vaak met de daarvoor verantwoordelijke politici naast hem. Dat zal de bewindslieden uit de Centraal-Aziatische landen nog niet vaak overkomen zijn!
Pijnlijk gemis
We missen in de verslagen van de minister echter de specifieke aandacht voor godsdienstvrijheid. Deze aandacht missen we ook in de paragraaf uit de jongste notitie van de regering over godsdienstvrijheid. We weten niet in welke gevallen oud-minister De Hoop Scheffer concreet specifieke schendingen in zijn gesprekken aan de orde heeft gesteld met de leiders uit Turkmenistan, Oezbekistan en Belarus. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan zijn de resultaten tot nu toe gering.
Vooral Turkmenistan heeft een slechte reputatie. We noemen in dit verband de nieuwe godsdienstwet die begin november in werking trad. Religieuze activiteiten die niet zijn geregistreerd bij de overheid, zijn daar nu officieel verboden. Een kerkgenootschap dat zich wil laten registreren moet ten minste 500 volwassen leden tellen. Deze eis is zo beperkend, dat alleen de soennitische moslims en de Russisch-Orthodoxe Kerk eraan voldoen. De regel treft vooral baptisten, pinkstergemeenten, Joden, adventisten en Jehovah’s getuigen.
Zeer regelmatig worden in Turkmenistan plaatsen van samenkomst verwoest en erediensten verstoord. Kerkgangers worden, aldus Forum 18, geslagen, bedreigd, beboet, ontslagen, gevangengenomen of verbannen.
In Belarus worden voorgangers en gemeenteleden van pinkstergemeenten beboet vanwege het bijwonen van „illegale” bijeenkomsten. Zo werden enkele gehandicapten die de samenkomsten bijwoonden, beboet en bedreigd met het intrekken van hun invaliditeitsuitkering als zij de boete niet betaalden!
In de notitie over godsdienstvrijheid gaat de regering ook in op de schendingen van godsdienstvrijheid in landen die op (lange) termijn zicht hebben op een EU-lidmaatschap. We denken bijvoorbeeld aan Turkije. De regering geeft aan dat wetswijzigingen op het terrein van vrijheid van religie nog nauwelijks hebben geleid tot veranderingen in de praktijk. Assyriërs en andere niet-islamitische religieuze minderheden hebben nog problemen op het gebied van de rechtspersoonlijkheid en eigendomsrechten. Oud-minister De Hoop Scheffer wees tijdens het kamerdebat over de uitbreiding van de EU in november met name op de problemen bij het opleiden van geestelijken.
Eenzijdig Nederlands
De regering schrijft in de notitie over godsdienstvrijheid dat door toenemende Europese samenwerking eenzijdig Nederlands optreden eerder uitzondering dan regel is geworden. De reden van dit standpunt overtuigt ons niet. Volgens de regering zijn eenzijdige stappen minder geloofwaardig omdat demarches (politieke terechtwijzingen) tegenwoordig vooral op Europees niveau plaatsvinden. Verder zouden eenzijdige stappen minder geloofwaardig worden omdat het betrokken land al snel zal concluderen dat in een dergelijk geval kennelijk geen overeenstemming op Europees niveau kon worden bereikt.
In individuele gevallen van schendingen van het recht op godsdienstvrijheid kunnen de Europese landen het nog wel eens worden. Het blijkt echter moeilijk om te komen tot algemene richtlijnen op dit punt. De regering heeft hiervoor een pragmatisch argument. Het voornaamste probleem zou namelijk zijn dat schendingen van de vrijheid van godsdienst of overtuiging zo veel verschijningsvormen kunnen aannemen. Gelet op de praktische problemen die dit zowel bij de opstelling als bij de uitvoering van eventuele richtlijnen oplevert, is de Nederlandse regering er voorshands geen voorstander van dergelijke richtlijnen te ontwikkelen.
Toch is het voor de regering als EU-woordvoerder in de OVSE nuttig als dergelijke richtlijnen er wel komen. Het zou de regering sieren als zij in aanloop naar het EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004 zich voor het opstellen van dergelijke EU-richtlijnen zou inzetten. Hierbij kan ze gebruikmaken van de ervaringen die zij tijdens de voorzitterschappen van de OVSE en de Raad van Europa heeft opgedaan. Er is voldoende juridisch materiaal voorhanden om tot het opstellen van dergelijke richtlijnen te komen.
In de notitie over godsdienstvrijheid geeft de regering aan dat conflicten steeds meer worden uitgevochten uit naam van een of meer godsdiensten. Ook het internationale terrorisme doet vaak een beroep op godsdienstige motieven. Het kabinetsvoornemen om bij het ontwikkelingsbeleid meer aandacht te besteden aan religie verdient daarom steun. Het zou nog beter zijn als dit ook bij andere onderdelen van het buitenlands beleid zou gebeuren. Dan denken we vooral aan momenten waar Nederland voorzitter wordt van internationale organisaties van wier takenpakket handhaving van mensenrechten een belangrijk onderdeel is. De OVSE is hiervan een goed voorbeeld.
Nederland maakt volgend jaar nog deel uit van de OVSE-troika (bestaande uit de vorige, de huidige en de komende voorzitter). Het kan nieuwe voorzitter Bulgarije -een land waarin de religieuze minderheden overigens tegenwerking ondervinden- vragen meer accent te leggen op het bevorderen van de interreligieuze dialoog.
Kortom, de inzet van de regering als OVSE-voorzitter inzake de mensenrechten verdient lof. Ten aanzien van de vrijheid van godsdienst is het beeld van de inzet van de regering voor het publiek onduidelijk. Het is gewenst dat ze duidelijk maakt wanneer politieke druk is ingezet of in welke gevallen stille diplomatie is toegepast.
De auteurs zijn respectievelijk beleidsonderzoeker bij de Tweede-Kamerfractie van de ChristenUnie en directeur van de mensenrechtenorganisatie Jubilee Campaign Nederland.