„Te veel deeltijdjuffen niet goed”
TILBURG. Teams op basisscholen die vrijwel uitsluitend uit deeltijdleerkrachten bestaan, functioneren niet goed. „Het is tijd om dit te problematiseren.”
Die stelling van prof. dr. Edith H. Hooge, hoogleraar onderwijsbestuur aan de Tilburgse universiteit, riep maandag reacties op. Op de Dag van het Onderwijsbestuur presenteerde ze een essay dat ze in opdracht van het ministerie schreef. Daarin kwam veel meer aan de orde dan de problematiek van de deeltijdleraren, maar de drie alinea’s daarover trekken wel de meeste aandacht.
„Daar is het ook tijd voor”, reageerde Hooge dinsdagmorgen. „Ik roep schoolbestuurders en onderwijsbonden op om hierover na te denken.”
De tijd dat een basisschool bestond uit zes klassen met precies evenzoveel onderwijzers en –alleen in de lagere klassen– onderwijzeressen, ligt ver achter ons. Van de leerkrachten in het primair onderwijs werkt 35 procent nu minder dan vier dagen. De meeste leerkrachten zijn vrouw, en van de deeltijdwerkers geldt dat in nog sterkere mate: van de meesters werkt 13 procent minder dan vier dagen, van de jufs 40 procent.
Als vrouwen niet meer dan drie dagen willen werken, betekent dat vaak dat zij het primaat leggen bij de zorg thuis, in plaats van bij hun beroep als leraar en de continue professionalisering die daarbij hoort, stelt de Tilburgse hoogleraar. Dat haalt de status van het lerarenvak naar beneden.
Ze verwijst naar het onderwijsverslag dat de inspectie onlangs uitbracht. Daarin staat dat deeltijdleerkrachten gemiddeld minder didactische vaardigheden hebben en minder goed omgaan met verschillen in de klas.
Herkenbaar, vindt voorzitter Den Besten van de PO-raad. Een cursus is lastiger te organiseren voor ‘deeltijders’, en extra activiteiten komen vaak op de voltijdsleerkrachten neer. Zijn collega van de VO-raad, voormalig GroenLinksleider Rosenmöller, stelt echter: „Busladingen buitenlanders komen hier kijken hoe wij dat doen met dat deeltijdwerk. Ik zou dat niet laten varen op grond van één opmerking van de inspectie.” Rosenmöller beijverde zich als Kamerlid voor een wet die werknemers het recht gaf op deeltijdwerk, maar die werd door de Eerste Kamer verworpen. „Het is dan ook een politieke opmerking”, reageert Hooge. „Zij is ook onjuist. Nederland wordt helemaal niet geroemd, maar is vorig jaar juist internationaal terechtgewezen vanwege de vele anderhalfverdienerhuishoudens.
Ik zeg overigens niet dat deeltijdwerk slecht is, maar dat het niet goed is als een school te véél deeltijdleerkrachten heeft. Zo’n eenzijdig team is minder aantrekkelijk voor voltijdsleerkrachten voor wie hun werk wél de eerste prioriteit heeft, en zo belanden we in een vicieuze cirkel.”
Het jarenlange tekort aan leraren heeft ertoe geleid dat te weinig is ingezet op kwaliteit, vindt Hooge. „De bonden hebben zich te veel met de salariëring en te weinig met de beroepsstandaard beziggehouden. De pabo’s moeten beter; ze zijn ook voor vwo’ers te weinig aantrekkelijk. De overheid moet het voortouw nemen om de situatie te veranderen.”