Weer vliegt er een uit het gezinsnest
In de laurierhaag naast ons terras zit een merelnest. Toen we afgelopen zondag buiten zaten, zagen we de ouders af en aan vliegen om hun kroost van voedsel te voorzien. Ze hadden het niet zo op ons, ze maakten allerlei omtrekkende bewegingen om vervolgens schielijk tussen de struiken te verdwijnen, waar ze opgewacht werden door hun luid piepende kroost. Een prachtig gezicht, vier snaveltjes die boven het nest uitstaken en wijd open stonden in de richting van de aanvliegroute.
Vader en moeder merel zorgen goed voor hun kroost. Niets is hun te veel, dat kun je zo maar zien. Maar als het erop aankomt staan ze machteloos. Stel dat een van ons zijn hand in de struiken zou steken om de kinderen kwaad te doen, dan kunnen zij het niet tegenhouden. Stel –dat zou ook zomaar kunnen– dat de kinderen straks hun eigen weg gaan, dan hebben de ouders het nakijken. Nog even en ze hippen vanonder de struiken het gazon op, ze krijgen hun eerste vlieglessen. En vervolgens nog even en ze zijn uitgevlogen, foetsie. Wij zullen ze dan waarschijnlijk nooit meer terugzien. En de ouders?
Mensen zijn net vogels. Ze bouwen een nest, krijgen kinderen die ze zorgvuldig koesteren, voeden en opvoeden. Eerst zijn de kleintjes afhankelijk van hun ouders en gaan ze volledig in hun spoor. Naarmate ze meer voedsel en opvoeding genoten hebben, wordt de afstand tussen opvoeder en opvoedeling groter. Een opvoeder heeft per definitie de neiging om zijn kinderen in zijn spoor te laten gaan. De kinderen zelf zoeken vervolgens ruimte om hun eigen spoor te kunnen trekken. En als ze die niet vinden, creëren ze afstand. Want als de opvoeder te veel dicteert, is er geen ruimte voor eigen identiteitsontwikkeling.
Opvoeden is dan ook een schier onmogelijke taak: om je kinderen te beschermen tegen kwade invloeden van buitenaf, moet je er wel bovenop zitten. Omdat je van harte een levensovertuiging aanhangt, is het van levensbelang dat je kinderen die overnemen. Voor een christen geldt dit in verdubbelde mate. Als je bij ondervinding weet dat er buiten Jezus Christus geen leven is, kun je het niet accepteren dat je kinderen aan Hem en aan Zijn Woord voorbijleven. Toch is de invloed van opvoeders gering. Als kinderen hun eigen weg gaan, staan ouders machteloos.
Vorige week vloog er eentje weg uit ons gezinsnest. Over twee maanden gaat de volgende. Ik denk vaak terug aan de tijd dat onze oudste geboren werd, toen opvoeden nog zo eenvoudig was. Mijn vrouw en ik waren niet voor één gat te vangen. Op alle vragen wisten we een antwoord.
Naarmate onze oudste groter werd en er meer broertjes bijkwamen, namen de vragen echter toe en de antwoorden af. Nu weet ik niet meer zo goed wat opvoeden is. Loslaten in ieder geval, ja. En ook voorleven. Maar juist in dat laatste schiet ik dagelijks veel tekort.
Als kinderen groter worden, maken ze hun eigen keuzes. Als opvoeder moet je leren dat niet alles gaat zoals je zou willen en dat het toch goed kan zijn. Soms strijden we voor dingen die niet met de kern van onze overtuiging, maar met de rand te maken hebben. Niet met de Traditie van het Woord, maar met menselijke overlevering. Dan is het goed om te accepteren dat je kinderen het soms anders zien.
Daar komt nog iets bij. Een leven met de Heere is een leven uit genade. Dat kunnen wij onze kinderen niet geven. Daarvoor zijn ze afhankelijk van de Heere Zelf. Hij schenkt Zijn genade niet aan mensen die de handen vol hebben, maar aan hen die niets meer bezitten. De levenshouding van ”moede kom ik arm en naakt, tot de God Die zalig maakt” krijg je niet door je opvoeding. Die werkt de Heere door Zijn Geest. Als opvoeder moet ik zelfs dat loslaten.
Meer en meer leer ik dat dit ook kan. Juist omdat ik met hen voor de doopvont gestaan heb, waar God kwam met Zijn verbond. Hij kan wel van mij en van mijn kinderen af, maar niet van Zijn eigen Woord. Daarom pleit ik vrijmoedig voor hun behoud. Op hoop van zegen.