Een opwekking ter discussie
Titel:
”Een golf van beroering. De omstreden religieuze opwekking in Nederland in het midden van de achttiende eeuw”, onder redactie van Joke Spaans
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2002
ISBN 90 6550 641 1
Pagina’s: 176
Prijs: € 17,-. Ergens in Gelderland vond in de achttiende eeuw een grote opwekking plaats. Tientallen mensen kwamen tot geloof. Voorstanders zagen in de Nijkerkse opwekking Gods Geest aan het werk, maar critici bespotten de opleving als een „gedrogt”, en als een gevaarlijke vorm van maatschappelijk wangedrag.
Talloze historici hebben zich in het verleden gebogen over de zogeheten Nijkerkse beroeringen. Elk handboek maakt melding van deze episode uit de vaderlandse geschiedenis. Discussies gaan vaak over de vraag hoe de Nijkerkse religieuze opleving, die uitstraalde over heel Nederland, verklaard moet worden. Gedragswetenschappers zijn aan komen dragen met theorieën over massapsychose of voedselvergiftiging. Ook zijn in de literatuur verwijzingen voorhanden naar een bepaalde Veluwse volksaard, of naar het verband tussen godsdienstige ervaringen en de nabijheid van vette kleigrond, wassend water of stervend rundvee. Niet altijd heeft het zoeken naar verklaringen dus vruchtbare resultaten opgeleverd.
Veiliger lijkt een beschrijvende en documenterende aanpak, schrijft dr. Fred van Lieburg, docent en onderzoeker aan de Vrije Universiteit. Tegelijk dient volgens hem het werk van verklaren en interpreteren wel door te gaan. Van beide manieren geeft de bundel ”Een golf van beroering” voorbeelden. Zelf gaat Van Lieburg in op tradities van opwekkingen in de Gereformeerde Kerk. Bij een opwekking, definieert hij, gaat het om een „vrij plotselinge en zichtbare intensivering van het religieuze bewustzijn onder een groot aantal mensen, hetzij onkerkelijken die min of meer onverschillig tegenover godsdienst staan, hetzij lidmaten wier christenzijn niet doorwerkte in dagelijkse handel en wandel.” Een opwekking bloeit op de bodem van het bestaande religieuze bewustzijn. Dat bewustzijn is gestempeld door de aanwezige theologische en rituele tradities.
De geschiedenis van Nederland kent verschillende opwekkingen, laat Van Lieburg zien. Ds. Koelman, predikant in het stadje Sluis in Zeeuws-Vlaanderen, berichtte dat in de wintermaanden van 1671 en 1672 zijn prediking veel vrucht droeg. Elke zondag kwamen zondaars tot verslagenheid over hun ellendige toestand. Uit de eerste decennia van de achttiende eeuw zijn berichten voorhanden over opbloeiende vroomheid. In de Ommelanden en de Alblasserwaard kan in de jaren 1710-1720 van een piëtistisch reveil gesproken worden. Van Lieburg concludeert dan ook dat de gebeurtenissen in Nijkerk niet zozeer het begin vormden van de Nederlandse opwekkingsbeweging, maar van de grote publieke discussie daarover.
Edwards
Andere auteurs bevestigen dat ”Nijkerk” niet als een ”incident” kan worden beschouwd. Dr. W. van Vlastuin plaatst het gebeuren in een internationaal perspectief en wijst op een „theologisch geestelijk klimaat tussen de Great Awakening en de opwekkingen onder Nederlanders in Nederland en Amerika.” De opwekkingsbeweging, zo benadrukt hij, is een internationaal gebeuren en wordt ondersteund door een internationaal netwerk van contacten. „Via brieven houdt men elkaar op de hoogte van de wonderen in het Rijk van God. In Engelstalige evangelische tijdschriften wordt bericht over het Nieuwerkerkse werk.”
De Amerikaanse opwekkingstheoloog Edwards waarschuwt dat het aanwezig zijn van de Geest in een opwekking geen garantie is voor het geestelijk gehalte van de bijkomende verschijnselen. Over Nijkerk oordeelt hij positief, maar met de nodige reserves. Die betreffen, aldus Van Vlastuin, vooral de effecten op lange termijn. Volgens Edwards zijn de geestelijke leiders van de Nederlandse opwekking te weinig alert op de vleselijke aspecten. Maar Van Vlastuin ziet geen grond voor de opmerking van Edwards. Volgens hem hebben de Nederlandse geestverwanten in essentie dezelfde attitude als hun Amerikaanse broeders.
Debat
De opwekking in Nijkerk heeft in de achttiende eeuw veel kritiek losgemaakt. Er verschenen 125 strijdschriften. Een van de felste bestrijders was de Leidse professor Joan van den Honert. Met lede ogen moest deze ”paus van Leiden” toezien hoe rond een van zijn begaafde leerlingen, ds. Gerardus Kuypers, een in zijn ogen suspecte opleving plaatsvond. Van den Honert en Kuypers kruisten flink de degens met elkaar. Als kerkelijk denkend man wilde Van den Honert niet toegeven aan allerlei willekeurige ingevingen en plotselinge gemoedstoestanden. Hij bepleitte een publieke orde waarin de vooraanstaande positie van de Gereformeerde Kerk is gegarandeerd. Zichzelf zag hij als wachter van het gereformeerde discours in de Republiek. Om dat zuiver te houden van redeloze ingevingen, bestreed hij Kuypers.
Het godsdienstige ”kemphanengevecht” vond plaats voor een nationaal forum. De laatste jaren besteden historici steeds meer aandacht aan de plaats van godsdienst in de publieke ruimte. De Amsterdamse docent-onderzoeker dr. Peter van Rooden waarschuwt ervoor de strijdschriften rond Nijkerk niet zonder meer als bron te gebruiken. Volgens hem moet je duidelijk onderscheid maken tussen de opwekking in Nijkerk en de publieke discussie daarover. „Het meest bijzonder aan de gebeurtenissen in Nijkerk was de landelijke uitstraling die het verschijnsel had”, schrijft hij. „De discussie is deel van het verhaal over de opkomst van de publieke sfeer, waarin openbare meningsvorming plaatsvindt door mensen die vrij discussiëren over zaken van algemeen belang.” Van Rooden stelt dat het debat eerder over zichzelf ging, dan over wat er nu precies was gebeurd. Het debat liep dus niet parallel aan de opwekkingsverschijnselen. De verbreiding van het nieuws uit Nijkerk vond niet primair plaats via de gedrukte strijdschriften, maar via mondelinge en epistolaire overlevering.
Publieke ruimte
Het gevaar van een opwekking zijn de ongeregeldheden die deze in de gemeente en de omgeving kan teweegbrengen. Sommigen bestreden de opwekking in Nijkerk vanuit de gedachte dat gecultiveerde droefheid een bron is van bijgeloof en heerszucht, en daarmee van allerlei godsdienstige, maatschappelijke en politieke wantoestanden. Geestdrijvers, weet de doopsgezinde predikant J. Stinstra, zijn wolven in schaapskleren. Zodra ze aan de macht komen, ontpoppen ze zich als erge vervolgers en zijn ze in staat „niet alleen den Godsdienst te verderven, maar ook de menschelijke maatschappij en burgerstaat in de uiterste verwarringe te brengen.” Het beroep op eigen ingevingen is een aantasting van het openbare karakter van de menselijke rede, concludeert dr. Joris van Eijnatten in zijn opstel.
Met dit boek, waaraan ook dr. Frits Broeyer en dr. Joke Spaans meewerkten, is een belangrijke stap vooruit gezet in het onderzoek naar de achttiende-eeuwse Nederlandse opwekkingsbeweging. De auteurs laten zien dat je op uiteenlopende manieren naar een religieus verschijnsel kunt kijken. Waarbij aandacht voor het publieke perspectief van een opwekking wat mij betreft gelijk kan opgaan met de waardering van een opwekking als werk van de Geest.