Vrouwenzaad tegen slangenzaad
Titel:
”Geloof en natuurwetenschap. Een introductie”
Auteur: Alister McGrath
Uitgeverij: Kok, Kampen, 2001
ISBN 90 435 0027 5
Pagina’s: 259
Prijs: € 23,-. De strijd tussen het vrouwenzaad en het slangenzaad komt op het gebied van de wetenschap duidelijk naar voren. Tussen geloof en wetenschap blijft een spanning bestaan. De theoloog Alister McGrath heeft een poging ondernomen die relatie te beschrijven.
De wetenschap vraagt voor elke theorie om harde bewijzen die voor iedereen zijn na te gaan. Het geloof daarentegen is gebaseerd op godsopenbaring, die voor een deel objectief is en voor een deel subjectief. Tussen deze twee levensterreinen blijft altijd spanning bestaan. Wanneer die opgeheven zou worden, kunnen geloof en wetenschap uit elkaar drijven, waardoor zij tot twee verschillende gebieden worden die niets met elkaar te maken willen hebben.
Het is echter boeiender en spannender om beide werkelijkheden naast elkaar vast te houden en te streven naar een integratie tussen geloof en wetenschap. Alister McGrath, hoogleraar in de theologie aan de Universiteit van Oxford, heeft in zijn boek ”Geloof en wetenschap” een poging ondernomen om de wederzijdse relaties tussen geloof en wetenschap te beschrijven.
Geslachtsregisters
De apostel Paulus waarschuwt Timotheüs om de Bijbel niet te gebruiken voor een beschrijving van geslachtsregisters en daarover eindeloos te twisten. McGrath laat in zijn boek de tegenstellingen zien die onderzoek in verschillende wetenschapsgebieden heeft opgeroepen. Met kennis van zaken geeft hij eerst een historische analyse van de ontwikkeling van de wetenschappen door de eeuwen heen. Als chemicus en theoloog is hij zeer geboeid geraakt door de interactie tussen geloof, wetenschap en wetenschapsfilosofie. Vanuit de godsdienstfilosofie bespreekt hij een aantal godsbewijzen en hun onvolkomenheden. De meeste aandacht geeft hij daarna aan schepping, evolutie en natuurwetenschap. Hij gaat hierbij de strijdvragen op het gebied van geloof en wetenschap niet uit de weg, maar zoekt ze juist op. Ten slotte laat hij een zevental natuurwetenschappers aan het woord, die geprobeerd hebben om hun christelijk geloof te integreren in de natuurwetenschap.
De eerste zes hoofdstukken zijn weliswaar pakkend geschreven, maar ze geven vooral een inleiding tot het eigenlijke onderwerp van geloof en wetenschap. Hierin worden de verschillende stromingen beschreven, alsook de verschillende benaderingen van wetenschapsfilosofieën. De laatste drie hoofdstukken gaan over modellen en analogieën in geloof en wetenschap, over strijdvragen en over voorbeelden van de integratie van geloof en natuurwetenschap.
In het hoofdstuk ”Modellen en Analogieën” geeft McGrath duidelijk aan hoe modellen in de natuurwetenschap opgesteld worden om de complexe natuurlijke processen te begrijpen. Hoewel ze noodzakelijk zijn om tot een beter begrip van processen te komen, kunnen modellen ook verstarrend werken, waardoor ze de ontwikkeling van onderzoek in de weg staan. Daarnaast geeft hij het gebruik aan van analogieën en metaforen -beeldspraak- in zowel natuurwetenschap als theologie. Boeiend is de beschrijving van de ”complementariteit” van modellen en analogieën voor de beschrijving van complexe systemen. Licht wordt bijvoorbeeld weergegeven als een golfbeweging, maar gelijktijdig is licht zo complex, dat men voor een aantal eigenschappen van licht beter kan zeggen dat licht bestaat uit kleine deeltjes. In analogie hiermee geeft McGrath weer dat Christus evenmin is aan te duiden met een enkele metafoor (typologie), omdat Hij zulke complexe eigenschappen heeft. De beeldspraak kan daardoor zelfs ogenschijnlijk tegenstrijdig zijn. Hij zegt bijvoorbeeld: „Ik ben de Deur”, maar tegelijkertijd omschrijft Hij Zichzelf als „Ik ben de Goede Herder”, beelden die elkaar niet uitsluiten, maar juist aanvullen.
Blind toeval
In het hoofdstuk ”Strijdvragen” geeft McGrath een voorbeeld uit een drietal disciplines: de fysica en kosmologie, de biologie en de psychologie. Helder beschrijft hij dat bij de schepping de „fijne afstelling” tussen fundamentele krachten zeer nauwkeurig moet zijn geweest. Bij geringe ontregeling hiervan waren de elementen geheel anders geweest. Vervolgens geeft McGrath aandacht aan de theorieën over de oorsprong van de mensheid. Er zijn nogal wat fundamentele biologische processen die plant, dier en mens gemeenschappelijk hebben. De evolutietheorie die Darwin heeft opgesteld, heeft een ongekende uitwerking gehad op de interpretatie van het gehele natuurwetenschappelijk onderzoek. Door genetische homologieën worden voortdurend stambomen en verwantschappen ontworpen. De ontwikkelingen worden vooral toegeschreven aan natuurlijke selectie en blind toeval. In onze tijd beschrijft bijvoorbeeld Dawkins God als ”de blinde horlogemaker”, volgens hem is er dus geen bestek gemaakt van het heelal, maar komt alles voort uit toevallige processen. In de psychologie is door Freud het geloof beschreven als een niet-gerijpt ouder-kindcomplex. Geloof is niet anders dan een obsessie, bestaande uit rituelen die voortkomen uit de verering van een vaderfiguur.
In het laatste hoofdstuk geeft McGrath voorbeelden van een zevental natuurwetenschappers uit de tweede helft van de twintigste eeuw die juist geloof en natuurwetenschappen hebben willen integreren. Een boeiend en intrigerend hoofdstuk dat de worsteling weergeeft van onderzoekers die gegrepen zijn door de Bijbel als Gods Woord, maar ook door het geloof in de Zoon van God.
Aangrijpend
Het meest aangrijpende van dit boek is om opnieuw te lezen dat mensen die begiftigd zijn met een groot verstand en veel inzicht hebben in natuurwetenschappen toch verblind blijven voor de Schepper. De kennis van God uit de natuur moet dus wel gecombineerd worden met het onderwijs uit de Schriftuur door de verlichting van de Heilige Geest.
Dit boek bracht mij in herinnering wat de Heere Jezus sprak tot Zijn discipelen, temidden van de Schriftgeleerden, terwijl Hij Zich verheugde in de Geest: „Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt die den kinderkens geopenbaard; ja Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U. Alle dingen zijn Mij van Mijnen Vader overgegeven; en niemand weet Wie de Zoon is dan de Vader, en Wie de Vader is dan de Zoon, en Wien het de Zoon zal willen openbaren. En Zich omkerende naar de discipelen, zeide Hij tot hen alleen: Zalig zijn de ogen, die zien hetgeen gij ziet.” (Lukas 10:21-23).