Inplanting
Titus 3:5b
„Maar naar Zijn barmhartigheid door het bad der wedergeboorte…”
De doop is als het ware de ingang tot de kerk en het zinnebeeld van onze inplanting in Christus. Daarom wordt hij te rechter tijd aangehaald door Paulus, wanneer hij erop wil wijzen hoe de genade Gods ons is verschenen. Zo is de samenhang van het betoog: God heeft ons behouden door Zijn barmhartigheid. Van dat heil heeft Hij een zinnebeeld en onderpand gegeven in de doop, als Hij ons kiest tot lid van Zijn kerk en inplant in het lichaam van Zijn Zoon. De apostelen plegen aan de sacramenten een argument te ontlenen om de daarmee betekende zaak te bewijzen. Dat beginsel moet van kracht zijn onder de godvruchtigen: God speelt niet door lege vormen met ons, maar geeft door Zijn kracht vanbinnen wat Hij door het uitwendig teken aanwijst. Daarom wordt de doop naar waarheid het bad der wedergeboorte genoemd. Hij zal de kracht en het nut der sacramenten goed vatten die de zaak en het teken zó verbindt dat hij het teken niet leeg en zonder uitwerking maakt. Hoewel de goddelozen door de doop noch afgewassen, noch vernieuwd worden, desniettemin behoudt hij die kracht wat God betreft, omdat die, hoe zij ook de genade Gods weer uitspuwen, hun toch wordt aangeboden. Verder spreekt Paulus hier de gelovigen aan. Omdat in hen de doop altijd uitwerking heeft, wordt hij terecht met zijn waarheid en uitwerking verbonden.
Johannes Calvijn, reformator te Genève
(”Zendbrieven van Paulus”, 1963)