Niets uit ons
Titus 3:5a
„Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden.”
Dwaas zijn zij die uit de verleden tijd van het werkwoord ”heeft zalig gemaakt” de drogreden zoeken dat de toekomstige verdiensten van de mensen door God in aanmerking genomen worden wanneer Hij hen roept. Paulus, zo zeggen zij, beperkt dit tot de verleden tijd, wanneer hij zegt dat God niet door onze verdiensten ertoe aangezet wordt om ons Zijn genade waardig te keuren. Dus indien er slechts voor een voorafgaande gerechtigheid geen plaats is, komt de toekomstige gerechtigheid in rekening.
Maar zij laten een beginsel gelden dat Paulus overal verwerpt wanneer hij de verkiezing uit enkel genade vaststelt als het fundament van de goede werken. Indien wij krachtens Gods genade bekwaam zijn om goed te leven, op welke toekomstige verdiensten van ons zal God dan kunnen zien? Indien voor de roeping door God de ergste boosheid zo’n heerschappij in ons inneemt, door welke aanmerking van onze toekomstige gerechtigheid zal God dan aangelokt kunnen worden om ons te roepen?
Weg dus met zulke beuzelarijen! Paulus heeft om geen andere reden de werken van het verleden genoemd, dan om elke verdienste uit te sluiten. Want zijn woorden hebben eenzelfde betekenis alsof hij gezegd had: Indien wij ons op enige verdienste beroemen, hoedanig zijn dan onze werken geweest? Want die grondstelling staat vast, dat de mensen niet beter zullen zijn dan zij geweest zijn, tenzij de Heere hen door Zijn roeping verbeteren zou.
Johannes Calvijn, reformator te Genève (”Zendbrieven van Paulus”, 1963)