Het ideaal, een eigen alternatief voor de natuurwetenschappen, bleek te hooggestemd
Het ideaal was, eind negentiende eeuw, hooggestemd. Gereformeerde en –in hun kielzog– rooms-katholieke voormannen wilden in eigen kring alternatieven ontwikkelen voor de „liberale” natuurwetenschap. In hoeverre is hun ideaal ook verwezenlijkt? Dr. Ab Flipse: „Eigenlijk is men er nooit écht in geslaagd.”
Flipse, universiteitshistoricus aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam, promoveert dinsdagmiddag aan deze van oorsprong gereformeerde instelling op het proefschrift ”Christelijke wetenschap” (uitg. Verloren, Hilversum). Daarin beschrijft hij de houding die Nederlandse rooms-katholieken en gereformeerden tussen 1880 en 1940 innamen ten opzichte van de natuurwetenschap.
Die houding was er niet zozeer een van „angst voor, of afzijdigheid van” de natuurwetenschap, zegt de promovendus in zijn werkkamer in het gebouw van de faculteit der exacte wetenschappen van de VU. „Vaak wordt het wel zo gezegd. Maar je kijkt dan toch teveel vanuit de huidige tegenstelling geloof en wetenschap naar die tijd. Uit mijn onderzoek blijkt dat zowel gereformeerden als rooms-katholieken nadrukkelijk aansluiting zochten bij de toenmalige wetenschappelijke inzichten. Maar zij probeerden daar vanuit hun geloof, hun ideologie –neocalvinisme, neothomisme– een nieuwe invulling aan te geven.”
U begint uw beschrijving rond 1880. Bewust?
„Abraham Kuyper richt in dat jaar de VU op, als gereformeerde, calvinistische universiteit. Een jaar eerder, in 1879, had paus Leo XIII zijn encycliek ”Aeterni Patris” gepubliceerd, waarin hij pleitte voor een rooms-katholieke wetenschapsbeoefening, ook van de natuurwetenschappen. Het is dus de periode waarin de verzuiling begint – al vallen er bij het begrip verzuiling nog wel wat kanttekeningen te plaatsen, zoals ik laat zien. Maar het ideaal van zowel Kuyper als een rooms-katholiek voorman zoals Herman Schaepman was in eigen kring alternatieven te ontwikkelen voor de in hun ogen liberale, op naturalistische leest geschoeide natuurwetenschappen.”
Aanvankelijk leken liberalen behoorlijk onder de indruk van hun streven, blijkt uit uw proefschrift.
„Liberalen waren bang. Je moet je ook voorstellen: alles was rond 1900 in beweging. De Schoolstrijd, de opkomst van de gereformeerde en rooms-katholieke zuil; op een gegeven moment wordt Kuyper –een echte volksmenner– zelfs minister-president! Liberalen hebben het gevoel dat alles hen uit handen glipt. Overigens is het buitengewoon boeiend om de verslagen van debatten in de Eerste en Tweede Kamer uit die tijd te lezen. Die gaan bepaald de diepte in.”
Beroemd is de rede die Kuyper op 20 oktober 1899 hield contra het „evolutiedogma.” In hoeverre beroepen creationisten anno 2014 zich terecht op zijn rede?
„Kuyper blijft moeilijk grijpbaar. Wat je ziet, is dat zijn rede door zowel creationisten als theïstisch evolutionisten wordt geclaimd. Zelf denk ik, ook op grond van andere bronnen die ik heb bekeken, dat hij de evolutietheorie niet in haar geheel verwierp; meer de ideologie erachter, het dogma, het evolutionisme. Pas de volgende generatie gereformeerde theologen omarmde het strikte creationisme.”
Kuypers verwachtingen van de VU waren hooggespannen, evenals de verwachtingen die rooms-katholieke voormannen koesterden van hún instituten. Te hoog?
„Eigenlijk is men er nooit écht in geslaagd een eigen alternatief voor de natuurwetenschap te geven. Het is wel geprobeerd. Maar aan de VU zie je bijvoorbeeld dat er met betrekking tot de, zeg maar, grote vragen, op een gegeven moment gezegd wordt: Die moet je scheiden van de natuurwetenschap op zich. Daarmee hebben ze nog wel een plaats aan de universiteit, maar een andere.”
Valt, in het licht van de geschiedenis, de stelling te verdedigen dat de VU net zo goed niet had hoeven worden opgericht?
„Dat blijft toch lastig te zeggen. Prof. dr. A. Th. van Deursen, min of meer mijn voorganger, heeft de latere geschiedenis van de VU nadrukkelijk beschreven als een neergaande lijn. Maar je kunt ook stellen dat er in de jaren 60 nieuwe idealen zijn geformuleerd, deels in lijn met de oude – die wel degelijk zijn gerealiseerd. De traditie kan ook vandaag nog inspireren en doet dat ook.”
De laatste jaren worden er in orthodox-christelijke kring opnieuw pogingen ondernomen om alternatieven te ontwikkelen voor de –atheïstische– natuurwetenschap. Rond het blad Weet, onder meer.
Flipse, zelf gereformeerd-vrijgemaakt: „In mijn proefschrift onderscheid ik drie creationistische golven. De eerste in de jaren 20 en 30, de tweede in de jaren 60, 70, in kringen van de EO; de derde vanaf 2009, het Darwinjaar, rond het Reformatorisch Dagblad en, later, het blad Weet. Steeds lijkt er sprake van een bepaalde tegenreactie, aangewakkerd vanuit de VS.”
U eindigt uw proefschrift in 1940. Ietwat jammer? Ook na die tijd gingen de ontwikkelingen –aan de VU en in rooms-katholieke kring– door.
„Het jaar 1940, ik schrijf dat ook, heeft iets willekeurigs. Maar inderdaad, de geschiedenis blijft boeiend. Je ziet bijvoorbeeld dat na de oorlog theologen als Harry Kuitert onder de indruk raakten van bevindingen uit de natuurwetenschap. Waar natuurwetenschappers nogal eens halt hielden, bleven geloven, gooiden theologen veel meer overboord.
In de jaren zestig zie je dat de VU de balans opmaakt: hoe verder? Er ontstaat dan eigenlijk een andere VU, met een nieuwe identiteit. Maar dat zou een nieuw boek vergen.”