Een Thoraklas voor peuters in Groningen
Het aantal Joods-orthodoxe gemeenten in Nederland neemt af. Hoe houden gemeenten in de mediene, de provincie, het hoofd boven water? Een reportage vanuit de Nederlands-Israëlitische gemeente in Groningen.
De Nieuwstad in de binnenstad van Groningen: één straat, twee werelden. Ramen met rode lichten waarachter prostituees zich gereedmaken voor de nacht. Op de hoek een synagoge waar in een rommelig kantoor twee jongens en een rabbijn zich vroeg in de avond buigen over de Thora.
Woensdag, één keer in de twee weken, is het ”lerntijd”. Dan komen David van Driel (15) en David Buwalda (9) met Shmuel Spiero (46) uit Heemstede, rabbijn voor de noordelijke provincies, bij elkaar om zich te verdiepen in de Joodse godsdienst. Spiero zit aan het hoofdeinde van een lange tafel, stapels boeken voor zijn neus, de twee jongens ieder aan een kant van hem.
”Mierik en matzeballen” heet het boek waarin David en David werken. Het gaat over het Pesachfeest, dat deze week wordt gevierd. Joden herdenken dan de uittocht uit Egypte. „Wat mogen Joden met Pesach eten?” vraagt rabbijn Spiero de jongens. „En wat niet?” De beide Davids zoeken het op in de Thora. Ondertussen maakt de rabbijn een pak pesachkoekjes open. Zonder gist. „Als er een kruimel van een koekje met gist op de Hagadda (een boekje waaruit Joden lezen tijdens de seideravond, JvH) zou vallen, is hij onrein. Daarom gebruiken we geen gewone koekjes als de Hagadda op tafel ligt.”
Kinderstemmen
David van Driel komt uit Emmen en is na schooltijd direct hier naartoe gekomen. „Ik vind het interessant om meer te weten te komen over het Jodendom. Later wil ik rabbijn worden. Ik houd van de Hebreeuwse taal.” Ook David Buwalda komt graag naar de les. „Eerst moest ik van mijn ouders, maar nu vind ik het ook zelf leuk.”
De jongens zijn de enige jongeren in de Joodse gemeente, die zo’n vijftig leden telt. Maar daar komt verandering in, blijkt als de moeder van David Buwalda met de blonde Sem (2) aan het einde van de les binnenloopt. „Ha, daar hebben we de nieuwe generatie”, begroet Spiero hem. De gemeente groeit en telt sinds kort zeven kinderen onder de vier jaar. „We hebben zelfs sinds kort op sjabbat een peuterthoraklasje.”
„Het is mooi om weer kinderstemmen te horen tijdens de dienst. Dat was lang geleden”, verzucht bestuurslid Chaja Wolf-Soesman (66). Ze komt binnen met een pak matses onder haar arm, die ze gelijk onder de neus van Spiero duwt. „Deze heb ik gekocht bij de HEMA, maar zijn ze nou koosjer of niet? Ik kan het nergens vinden.” De rabbijn wijst op een vignet en kan haar geruststellen. „Je kunt deze met een gerust hart eten.” Wolf: „Dan heeft het zeker te maken met die boycot van Israëlische producten dat ze niet meer vermelden dat een product uit Israël komt.”
Supermarkt
Wolf sloot zich in 1980 aan bij de Joodse gemeente in Groningen en wordt wel „de moeder van de synagoge” genoemd. „Ik zet me met hart en ziel in om de Joodse gemeenschap hier levend te houden.”
Dat is niet altijd eenvoudig, blijkt uit haar verhalen. „Soms zijn we zo klein, dat ik denk: Hoe moet het verder? Maar dan staan er soms onverwachts weer een paar studenten op de stoep. En het feit dat we nu een peuterthoraklas hebben, geeft mij hoop.”
Hoe moeilijk is het om Jood te zijn in de mediene, de provincie? Wolf begint hard te lachen bij deze vraag. „Ik ben niet zo orthodox, dus ik heb er geen moeite mee. Ik koop gewoon melk, brood en rundvlees in de supermarkt. Maar een rabbijn zou hier niet kunnen leven. Er is hier geen Joodse school en er zijn ook geen koosjere winkels. Koosjere melk, brood en vlees zijn alleen in Amsterdam verkrijgbaar.”
In de loop der jaren zijn er dan ook heel wat leden van de gemeente vertrokken naar de hoofdstad of naar Israël. Wolf heeft er echter nooit aan gedacht te verhuizen. „Ik hoef niet naar Amsterdam. Het is toch prachtig om met elkaar het Joods leven hier overeind te houden? In Groningen is er tenminste wat om voor te vechten.”
Joodse gemeenschappen in de mediene zijn kleiner, maar vaak wel heel bloeiend en betrokken, is Spiero’s ervaring. „In Amsterdam hebben mensen de keus tussen verschillende sjoels en zijn er tal van koosjere winkels. Daar leeft wel eens het idee: buiten Amsterdam is het maar slecht gesteld met het Joodse leven. Maar daar ben ik het niet mee eens. Mijn broer is rabbijn in Amsterdam. Zijn gemeente is veel groter, maar hij heeft evenveel mensen als ik op een lernavond. Hier is veel onderlinge interesse en betrokkenheid.” Wolf: „In Groningen passen we op elkaar.”
Herleving
Ondanks dat het aantal Joden in Nederland afneemt, bespeurt de rabbijn iets van een religieuze herleving. „We hebben een verschrikkelijke tijd achter de rug: 1940-1945. In de jaren zestig aarzelden om mensen hun kinderen naar Joodse scholen te sturen. Ze hadden niet de verwachting dat er over vijftig jaar iets van het Jodendom te zien zou zijn. Die dip is voorbij. Joden zijn weer trots op hun identiteit.” Wolf: „We durven nu op straat chanoeka te vieren. Dat was tien jaar geleden ondenkbaar.”
Volgens Spiero is er ook een verband met de toenemende aandacht voor spiritualiteit. „Nogal wat Joden komen via omwegen terug bij het Jodendom. Ze pakken de draad weer op.”
Dr. Bart Wallet, historicus en kenner van het Jodendom in Nederland, is het met rabbijn Spiero eens dat er heel wat activiteit is in de kleine Joodse gemeenten. „Alleen het bestaan daarvan is al iets wat enkele decennia geleden niet voor mogelijk werd gehouden. Blijvende Joodse aanwezigheid buiten de Randstad is een van de verrassingen van de naoorlogse Nederlands-Joodse geschiedenis.”
Tegelijkertijd bemerkt Wallet dat het institutionele Jodendom het zeker buiten de grote steden niet gemakkelijk heeft. „Het aantal orthodoxe Joodse gemeenten is de afgelopen decennia gestaag teruggelopen en ook recent nog zijn diverse Joodse gemeenten gefuseerd om zo te overleven. Veel gemeenten draaien op een handjevol enthousiaste vrijwilligers. Het vertrek van een van hen naar Amsterdam of naar Israël kan dan grote gevolgen hebben.”
In Groningen druppelen inmiddels meer bezoekers binnen. De lernavond voor volwassenen is begonnen. Algauw zitten er tien personen om de tafel. Voornamelijk oudere mannen en vrouwen, maar ook de hoogzwangere Natasha Franck (40) met haar man Michaël (42) en hun zoontje van twee. Op zijn krullenbol prijkt een keppeltje.
Dit is het slot van een tweeluik naar aanleiding van 200 jaar Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK).
www.joodsegemeentegroningen.nl
Holocaust sloeg gat in Joodse gemeente Groningen
Tot in de Tweede Wereldoorlog telde Groningen 2500 à 2600 Joden. Daarmee was de gemeenschap qua omvang (na Amsterdam, Rotterdam en Den Haag) de vierde van het land. Op zondag was het in de Joodse buurt een en al bedrijvigheid: alle winkels waren open.
De bittere gevolgen van het Hitlertijdperk gingen ook Groningen niet voorbij. Na 1945 keerden niet meer dan 120 tot 150 Joden terug naar de stad.
Na de oorlog is er nog een paar jaar dienst gehouden in de sjoel, maar de gedecimeerde Joodse gemeente kon het onderhoud niet meer opbrengen. Het pand werd in 1952 verkocht aan een wasserij, Astra geheten. De situatie duurde tot het faillissement van wasserij Astra, in 1975. De gemeente behoedde het gebouw ternauwernood van de sloophamer en liet het renoveren. De heropening was in 1981. De Stichting Folkingastraat Synagoge werd opgericht, een ingrijpende verbouwing volgde.
Tot op de dag van vandaag heeft er om de twee weken een dienst plaats in de Groningse sjoel. Daarnaast worden er lezingen, concerten en tentoonstellingen gehouden. De gemeente telt zo’n vijftig leden, maar zij bezoeken niet allemaal de diensten.
Rabbijn Shmuel Spiero is als rabbinaal functionaris verbonden aan de noordelijke gemeenten in de mediene. De mediene is de Nederlands-Jiddische benaming voor heel Nederland uitgezonderd de drie grote steden. Voor de Tweede Wereldoorlog hadden bijna alle gemeenten een eigen rabbijn of voorganger. De laatste jaren wordt er steeds meer een beroep gedaan op de beperkte mankracht van rabbijnen en andere professionele voorgangers.
Aantal Joods-orthodoxe gemeenten daalt gestaag
De oprichting van een Thoraklas voor peuters in Groningen is mooi, maar van een bredere herleving van het Jodendom in Nederland is geen sprake, stelt dr. Bart Wallet. „Joods leven is vaak heel kwetsbaar. Soms is er sprake van een tijdelijke opleving, maar bij verhuizing van een of meer gezinnen naar de Randstad kan de gemeenschap weer inzakken. Dat beeld zie je ook in andere provinciesteden, zoals Eindhoven, Maastricht en Enschede.”
Als gevolg van de secularisatie en de individualisering is het aantal Joods-orthodoxe gemeenten dat is aangeslo- ten bij het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) de afgelopen decennia gestaag afgenomen. Op zijn hoogtepunt in 1877 vertegenwoordigde het NIK 176 gemeenten. Steeds meer Joden migreerden echter naar de grote stad. Voor de oorlog was het aantal Joodse gemeenten daardoor terug gelopen tot 139. Nu zijn er nog 25 NIK-gemeenten, met in totaal ruim 5000 leden.
Wallet verwacht dat deze dalende trend doorzet. „Joden willen in toenemende mate hun geloof individueel beleven. Er zullen altijd Joodse gemeenten blijven, maar die vervullen een regionale functie. Dit proces van centralisering is nog niet afgerond. Ik verwacht dat er nog een aantal gemeenten zal omvallen.”
Als gevolg van de terugloop is orthodox-Joods leven buiten Amsterdam erg lastig geworden, volgens de historicus. „Tot in de jaren zeventig werd er in Groningen nog koosjer geslacht voor de circa dertien gezinnen die daar prijs op stelden. Momenteel wordt dit alleen nog maar in Amsterdam gedaan. Wekelijkse synagogedien- sten zijn er in veel Joodse gemeenten ook niet meer, laat staan de gebruikelijke doordeweekse diensten.”
Naast de orthodoxen en de liberalen zijn er tal van Joden die zich „ongebonden” noemen. „Dat komt zeker ook buiten de Randstad veel voor. Zij geven op individueel niveau invulling aan hun Joodse identi- teit, vieren sabbat in de familie, maar laten de reguliere Joodse gemeenten links liggen. De diversiteit in Joods Nederland is groot.”
Wallet verwacht niet dat de Joodse gemeenschap in Nederland nog zal groeien. „Er is een aantal rabbijnen dat zich bezighoudt met ”outreach”, zoals zij het bereiken van niet-religieuze Joden noemen. Zij boeken daar succes mee. In Maastricht bijvoorbeeld vindt een kleine opleving plaats. In veel plaatsen ontbreekt echter de tijd en energie om te investeren in outreach.”
In de landen om ons heen zijn de Joodse gemeenschappen over het algemeen groter en daardoor vitaler, zegt hij. „Na de Tweede Wereldoorlog, de dekolonisatie en de val van de Berlijnse Muur hebben landen als Frankrijk, België en Duitsland veel Joodse nieuwkomers opgenomen. Nederland hield de deuren dicht en heeft daardoor de boot gemist.”