Byzantijnse kunst is als een venster op de hemel
Meer dan duizend jaar regeert er een keizer over het Byzantijnse Rijk. Totdat de islamitische Ottomanen in 1453 de hoofdstad Constantinopel veroveren en een streep zetten door tien eeuwen christelijke beschaving. Wat blijft, is de kunst van Byzantium.
Eigenlijk zijn het geen kunstvoorwerpen. De religieuze schilderingen uit het Byzantijnse Rijk zijn niet alleen bedoeld om naar te kijken, maar ook om aan te raken, te kussen zelfs. Via een icoon (het griekse woord ”eikon” betekent afbeelding) zouden christenen zich rechtstreeks tot Christus, Maria of een heilige kunnen richten. Een open venster naar de hemel.
Iconenoorlog
Onomstreden zijn deze religieuze afbeeldingen niet. In het Byzantijnse Rijk woedt er in de achtste en de negende eeuw zelfs bijna een burgeroorlog over het gebruik van iconen. De iconoclasten („brekers van afbeeldingen”) vinden iconen afgoderij, terwijl de liefhebbers van afbeeldingen (iconofielen) stellen dat de christelijke verering iets heel anders is dan heidense aanbidding van stenen beelden. De vierde-eeuwse kerkvader Basilius van Caesarea zei het immers al: „De eer die de afbeelding wordt bewezen geldt het origineel” – de heilige dus.
De iconenstrijd houdt het Byzantijnse Rijk tientallen jaren in zijn greep. Vanaf 726 of 730 tot 787 en opnieuw van 813 tot 843 is het ten strengste verboden om religieuze afbeeldingen te maken en te vereren. Duizenden christenen worden gemarteld en gedood.
Hoeveel schilderingen en mozaïeken er tijdens de iconenstrijd zijn vernietigd, is niet bekend. De geestelijken smeren vaak gewoon wat witte kalk over de afbeeldingen heen, zoals over het mozaïek van Christus in het Osios David-kerkje in het Griekse Thessaloniki (foto 1). Als er een iconofiele keizer (foto 2) aan de macht komt, kan de kalklaag er weer snel van af.
De duidelijkste sporen van het iconoclasme zijn te zien in de Hagia Sofia in Constantinopel, het huidige Istanbul. De vertrekken boven de zuidwestelijke gang in de kerk vormen in de Byzantijnse tijd een deel van het paleis van de patriarch, het hoofd van de Oosters-Orthodoxe Kerk. In de zesde eeuw worden de wanden en plafonds „op schitterende wijze” met mozaïeken gedecoreerd, aldus de Aramese kroniekschrijver Johannes van Efeze. Maar de iconoclastische patriarch Nicetas laat in de achtste eeuw alle steentjes van de portretten van heiligen voorzichtig losmaken en vervangen. In plaats daarvan komt er een afbeelding van een gouden kruis – een symbool dat de iconoclasten wél toestaan (foto 3).
Raadsel
De iconofiele gedachte dat een afbeelding is verbonden aan het origineel –Christus, Maria of een heilige– drukt steeds meer een stempel op de kunst van Byzantium. Iconen worden daardoor veel méér dan portretten, schrijft de Britse kunsthistoricus Antony Eastmond in zijn onlangs verschenen boek ”De glorie van het Byzantijnse rijk en vroege christendom” (uitg. Terra Lannoo, Houten). „Ze veranderen in theologische verhandelingen die probeerden religieuze waarheden en complexe christelijke ideeën zichtbaar te maken.”
Een goed voorbeeld is de Blacherna-icoon (foto 4). Op het eerste gezicht lijkt het gewoon te gaan om een afbeelding van Maria en Jezus, maar er is wat vreemds aan de hand. Maria houdt haar zoon niet vast, maar Christus lijkt vóór haar te zweven. Hoewel nog een kind, lijkt Hij onnatuurlijk volwassen. Zijn aureool bevat een afdruk van het kruis waaraan Hij zou sterven.
Wat zien Byzantijnse christenen als ze naar deze icoon kijken? Misschien wel alles tegelijk: de menswording van Christus, Zijn geboorte, de kruisdood. En dat is ook de bedoeling, stelt Nikolaos Mesarites, rond het jaar 1200 priester van de Hagia Sofia in Constantinopel. „Onze kennis over wat Christus en Zijn handelingen betreft is nu nog onvolledig, als een raadsel of door een raam gezien.”
In Byzantijnse ogen lijken de afbeeldingen te leven. Wie een afbeelding van Maria met haar Kind ziet, verheugt zich met haar over Zijn geboorte, deelt haar angst voor een bloedig einde, dat al vastligt. Christenen die naar een afbeelding van de kruisiging kijken, bewenen met Maria haar lijdende Zoon.
Het is dan nog maar een kleine stap om iconen actieve krachten toe te kennen. Byzantijnse christenen gebruiken de afbeeldingen om rechtstreeks hulp van heiligen in te roepen, en ook om heiligen te vragen om voorspraak bij Christus in de hemel. De iconen zouden vereerders beschermen, ziekten genezen en wonderen doen.
Levenloos
Vreemd is het dus niet, dat de Byzantijnen overal iconen kunnen tegenkomen. Op kleine amuletten en zegels, op reliekhouders, en natuurlijk in de kerken. Daar lijken hemel en aarde elkaar te raken: boven in de koepel staat Christus afgebeeld, met daaronder legioenen heiligen (foto 5).
Wie een Byzantijnse kerk binnengaat, raakt zo onder de indruk van het christelijk universum. Zo vergaat het ook de Russische ambassadeurs in Constantinopel in de tiende eeuw, die naar huis rapporteren: „We wisten niet of we in de hemel of op de aarde waren. We weten alleen dat God daar onder de mensen vertoeft.”
Rusland neemt de Byzantijnse kunstopvattingen over, en zet die voort na de val van dat rijk in 1453. Ook het katholieke West-Europa, dat zich na het grote schisma van 1054 definitief afscheidt van de orthodoxe wereld, ziet Byzantium zelfs in de dertiende eeuw nog als voorbeeld voor religieuze kunst.
Niet iedereen is zo enthousiast over de schilderkunst van de Byzantijnen. De Italiaan Giorgio Vasari schrijft in 1568: „Telkens en telkens weer produceerden ze figuren in dezelfde stijl, met een manisch starende blik, uitgestrekte handen, staand op hun tenen.” De figuren zien er plat uit, levenloos en onrealistisch.
Kritiek op het gebrek aan originaliteit lijkt in eerste instantie hout te snijden. Het tweede concilie van Nicea bepaalt in 787 dat het maken van iconen geen uitvinding van schilders is, maar een uiting van de formeel vastgestelde regels van de kerk.
„De behoefte aan herhaling en traditie vloeide voort uit de theologische functie van afbeeldingen”, schrijft Eastmond. „Een icoon kon alleen maar effectief zijn als die de aangeroepen heilige juist weergaf.” En als eenmaal is vastgelegd hoe een heilige eruitziet, waarom zou je dat dan willen veranderen?