Sterven van Jezus aan kruis op Golgotha centraal op Goede Vrijdag
Op Goede Vrijdag staat het sterven van Jezus aan het kruis op Golgotha centraal. De vrijdag heet ”goed” omdat er alleen door het lijden en sterven van de Heere Jezus verlossing is voor zondaren.
Het gesloten graf: „Ik ben dood geweest”
JERUZALEM. „Ik ben dood geweest” (Openbaring 1:18).
Jezus is aan het kruis gestorven. Jozef, een rijk man uit Arimathea, vraagt Pontius Pilatus of hij het lichaam mag meenemen en begraven. De Romeinse stadhouder, die zich erover verbaast dat Jezus al gestorven is (Markus 15:44), ziet er geen kwaad in. „En Jozef, het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad” (Mattheüs 27:57-59). Een wetgeleerde, Nicodemus, brengt een groot geschenk voor de graflegging: 100 liter mirre en zalfolie (Johannes 19:39).
Jozef had, net als Nicodemus, Jezus alleen in het geheim durven volgen. Maar nu bekennen ze kleur. Jozef neemt openlijk het lichaam van Jezus van het kruis en legt het in een nieuw graf, „hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had; en een grote steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende, ging hij weg” (Mattheüs 27:60).
Dan bedenken de overpriesters en Farizeeën opeens dat Jezus, die verleider, ooit heeft gezegd dat Hij na drie dagen uit de dood zou opstaan. De volgende dag –zaterdag– gaan ze meteen naar Pilatus met het verzoek om het graf drie dagen te mogen verzegelen. De discipelen van Jezus zouden best weleens ’s nachts het lichaam kunnen stelen en tegen het volk zeggen dat Hij uit de dood is opgestaan. „En zo zal de laatste dwaling erger zijn, dan de eerste” (Mattheüs 27:62-64).
Pilatus heeft er geen bezwaar tegen: „Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het, gelijk gij het verstaat” (Mattheüs 27:65).
Terwijl de vrouwen die vrijdag bij het graf de wacht hielden nu sabbat houden, zijn de overpriesters en Farizeeën druk in de weer om soldaten te werk te stellen als grafwacht namens ongelovige Joden. Als de wachters er eenmaal staan, blijft het verder stil die dag.
De kerk van alle eeuwen belijdt dat Christus is begraven en nedergedaald in het rijk van de dood. Wat dat betekent? Jezus laat Zijn discipel Johannes op het eiland Patmos zien wat die stille zaterdag ten diepste inhoudt: „Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods” (Openbaring 1:18). Hij is overwinnaar.
De rechter spreekt, het offerlam zwijgt
JERUZALEM. „Doch Jezus zweeg stil.” (Mattheüs 26:63).
Na de arrestatie van Jezus volgen de gebeurtenissen elkaar in hoog tempo op. Die nacht staat Jezus terecht voor het Sanhedrin. Maar Hij zwijgt, zoals een lam dat ter slachting wordt geleid (Jesaja 53:7). Wanneer de hogepriester onder ede vraagt of Hij de Christus is, de Zoon van God, dan kán Hij Zich niet langer stilhouden: „Gij hebt het gezegd.” Maar Jezus voegt er nog wat aan toe: „Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien de Zoon des mensen, zittende ter rechter hand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels” (Mattheüs 26:64). Nu wordt Hij berecht, maar straks zal Hij als Rechter komen.
„Hij heeft God gelasterd!” roept de hogepriester meteen uit, terwijl hij zijn kleren scheurt. Dat is het moment waarop de wachters hebben gewacht. Ze bespotten Jezus, spugen Hem in het gezicht, slaan met hun vuisten. „En anderen gaven Hem kinnebakslagen” (Mattheüs 26:67-68).
De zon is die vrijdag nog maar net opgegaan, of de overpriesters en de oudsten van het volk besluiten Hem te doden en over te leveren aan de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus. Judas, die ziet dat Jezus veroordeeld is, krijgt berouw en hangt zich op (Mattheüs 27:1-5).
Dan staat Jezus voor de stadhouder. Ook die stelt Hem een vraag: „Zijt Gij de Koning der Joden?” Het antwoord van Jezus is kort: „U zegt het” (Mattheüs 27:11). Verder zwijgt Hij, zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders.
Herodus mag zich ook nog even met de zaak bemoeien, maar ook hem antwoordt Jezus niet (Lukas 23:9). Voor de Romeinse overheid is het duidelijk: Jezus heeft „niets gedaan dat des doods waardig is” (Lukas 23:15). Maar Pilatus toont geen ruggengraat. Onder druk van de geestelijk leiders en het volk komt de moordenaar Barabbas vrij, terwijl Jezus wordt gegeseld. „En hij gaf Hem over om gekruisigd te worden” (Mattheüs 27:26).
Zes lange uren hangt Jezus aan het hout. Naakt, bloedend. Maar geen onvertogen woord komt er over Zijn lippen – ook nu niet.
„Laat dit beeld van de gekruisigde Christus altijd in onze harten gegrift zijn” (J. C. Ryle).
Twee bekers: van dankzegging en van grimmigheid
JERUZALEM. „En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan! Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt” (Mattheüs 26:39).
Jezus is in Gethsémané, een hof even buiten Jeruzalem waar olijfbomen staan. Het is donker, en terwijl de discipelen worstelen met de slaap, knielt Hij op een steenworp afstand neer. De strijd is zwaar, schrijft Lukas. „En Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen” (Lukas 22:44). Tot driemaal toe bidt Jezus vurig, droevig en zéér beangst: „Laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan!” Maar ook: „Niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede.”
Het is ook niet zomaar een beker waarover Jezus spreekt. Het is de beker van Gods toorn tegen de zonde van de mensen, vroeger en nu. De profeet Jesaja noemt het de „beker der grimmigheid” (51:17), en Jezus wist dat. Maar Hij zou die tot de laatste druppel leegdrinken, voor de Zijnen.
Eerder die donderdagavond hadden Jezus en Zijn discipelen uit een andere beker gedronken. Het was de eerste dag van het feest van de ongezuurde broden (Mattheüs 26:17), ter herinnering aan Gods sterke hand die het slavenvolk Israël uit Egypte leidde. In een bovenzaal in Jeruzalem staat alles klaar: het geslachte paschalam, kruiden, brood, wijn en mogelijk nog vlees van een dankoffer. Vurig had Jezus verlangd dit met Zijn discipelen te eten voordat Hij zou lijden (Lukas 22:15).
Dan neemt Jezus de beker, „en gedankt hebbende, gaf hun die, zeggende: Drinkt allen daaruit; want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden” (Mattheüs 26:27-28). Die beker wijst, zoals het avondmaalsformulier zegt, op „Zijn volkomen offerande (die eenmaal aan het kruis geschied is) als op de enige grond en zaligheid” voor zondaren.
Maar eerst zou de Zoon des mensen worden overgeleverd in de handen der zondaren (Markus 14:41). Jezus is in Gethsémané, „en terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan” (Mattheüs
26:47).
Dertig zilveren penningen voor het verraderswerk
JERUZALEM. „Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden. Toen vergaderden de overpriesters en de Schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas. En zij beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden. Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk” (Mattheüs 26:2-5).
Op woensdagavond is het voor iedereen duidelijk: Jezus zal binnen twee dagen sterven. Terwijl de overpriesters en Schriftgeleerden aan het beraadslagen zijn hoe ze Hem kunnen vangen en doden, vertelt de Heere Jezus aan Zijn discipelen dat de Zoon des mensen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden. En ook Judas weet het. „De satan voer in Judas, die toegenaamd was Iskariot, zijnde uit het getal der twaalven” (Lukas 22:1, 2).
Judas wist waar de overpriesters Jezus konden vinden zonder dat de menigte in de weg liep, een plek waar de tempelautoriteiten een arrestatieteam naartoe konden sturen om Hem snel en onopvallend op te pakken. Wat dreef Judas? Misschien was hij teleurgesteld in de Man met Wie hij drie jaar lang iedere dag was opgetrokken.
Of misschien was het gewoon een kwestie van geld. Het was nog maar een paar dagen geleden –ze lagen aan tafel– toen een vrouw een albasten fles met zeer kostelijke zalf op Zijn hoofd uitgoot. Een heel jaarloon verspild. En wat zei Jezus? „Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? Want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht. Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis” (Mattheüs 26:10-12).
Judas zou dertig zilveren penningen krijgen voor het verraderswerk dat tot deze begrafenis zou leiden (Mattheüs 26:14). Precies het bedrag dat ter compensatie werd gegeven als een os de slaaf van een ander doodde (Exodus 21:32), het bedrag waarover Zacharia 500 jaar eerder profeteerde (Zacharia 11:12-13). Zo veel was Jezus hem waard.
De verdorde vijgenboom: geen vrucht in der eeuwigheid
BETHANIË. „En des anderen daags, als zij uit Bethanië gingen, hongerde Hem. En ziende van verre een vijgenboom, die bladeren had, ging Hij om te zien, of Hij ook iets op denzelven zou vinden; en daarbij gekomen zijnde, vond Hij niet dan bladeren; want het was de tijd der vijgen niet. En Jezus, antwoordende, zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid!” (Markus 11:12-14).
Na de intocht in Jeruzalem brengt Jezus een kort bezoek aan de tempel. „En als Hij alles rondom bezien had, en het nu avondstond was, ging Hij uit naar Bethanië met de twaalven” (Mattheüs 21:10-11).
De volgende dag keert Hij terug naar de Oude Stad. Om de handelaars en wisselaars uit de tempel te jagen, om er vele lammen en blinden te genezen (Mattheüs 21:14) en om de mensen te onderrichten (Markus 11:17). In de tempel roepen de kinderen Hem toe wat ze gisteren hun ouders hoorden zeggen: „Hosanna, de Zone Davids!” De overpriesters en de Schriftgeleerden reageren woedend (Mattheüs 21:15-16).
Tussen Bethanië en Jeruzalem, iets van de weg af, staat een vijgenboom, volop in blad. Jezus heeft die ochtend honger en loopt naar de boom toe om te zien of er iets aan groeit. Rijpe vruchten verwacht Hij niet, „want het was de tijd der vijgen niet.” Die groeien alleen van eind mei tot in de loop van juni en –vooral– van eind augustus tot halverwege oktober. Maar als er zelfs geen beginnende vruchten te zien zijn –de knopjes kun je ook eten– vervloekt Jezus de vijgenboom.
Als Jezus en Zijn discipelen de volgende dag opnieuw langs de vijgenboom komen, is deze tot ontzetting van Petrus helemaal verdord. „Rabbi! zie, de vijgenboom, dien Gij vervloekt hebt, is verdord” (Markus 11:21).
Daar staat hij dan, de vervloekte en verdorde vijgenboom. Dood hout, onvruchtbaar tot in eeuwigheid.
Ook Jezus zal deze week sterven, Zélf een vloek worden aan het kruis. „Want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt” (Galaten 3:13). Dan zal ook de grote vrucht van Zijn werk zichtbaar worden: de eeuwige redding van zondaren.
Zwaaien met palmtakken bij intocht in Jeruzalem
JERUZALEM. „En de scharen, die voorgingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna, de Zone Davids! Gezegend is Hij, Die komt in de Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! En als Hij te Jeruzalem inkwam, werd de gehele stad beroerd, zeggende: Wie is Deze?” (Mattheüs 21:9-10).
Dat is de vraag waar alles om draait: Wie is Hij? Wie is toch deze Man, Die Jeruzalem op een ezelsveulen binnenrijdt? De menigte weet het: de langverwachte Messias, de koning van Israël. En ook de discipelen denken aan de eeuwenoude profetie van Zacharia: „Verheug u zeer, gij dochter Sions! Juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen.” Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde (Zacharia 9:9-10).
Maar het loopt die week heel anders dan gedacht. Tenminste, voor de discipelen. De Zoon des Mensen zal worden overgeleverd in de handen van de mensen. „Maar zij verstonden dit woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij het niet begrepen” (Lukas 9:44).
Jezus gaat door een stadspoort Jeruzalem binnen, ongeveer op de plaats waar nu de gesloten Gouden Poort staat. Palmpasen, heet die gebeurtenis op de kalender. Mensen uit Jeruzalem gaan de Overwinnaar tegemoet, zwaaiend met de voor het Loofhuttenfeest bestemde palmtakken. Ze leggen kleren op de grond, als een rode loper. Welkom! „Hosanna, de Zone Davids! Gezegend is Hij, Die komt in de Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen!”
Toch hebben de discipelen niet helemaal ongelijk. Jezus ís de Koning van Israël, en Hij brengt vrede aan alle volken. Het Bijbelboek Openbaring laat de uiteindelijke vervulling van Palmpasen zien: „En ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor den troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met lange witte klederen, en palmtakken waren in hun handen. En zij riepen met grote stem, zeggende: De zaligheid zij onzen God, Die op den troon zit, en het Lam” (Openbaring 7:9-10).
In de lijdensweek of Stille Week voor Pasen herdenken christenen het lijden en sterven van Jezus.