Doopverklaring voor asielzoekers kan geloofwaardigheid kerk schaden
Kan de kerk op een geloofwaardige manier gedoopte asielzoekers helpen bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning?
De afgelopen dagen werd in twee artikelen uitgebreid ingegaan op de doop van asielzoekers (RD 2-4 en 4-4). Aan de orde kwam de inzet van verschillende kanten om de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ertoe te bewegen zorgvuldiger te oordelen over de oprechtheid van het geloof van bekeerlingen. Het gaat dan om asielzoekers van wie het vluchtverhaal als reden voor asiel is afgewezen, maar die zich erop beroepen dat ze niet meer terug kunnen omdat ze zich in Nederland hebben bekeerd tot het christelijk geloof.
Het is verheugend dat de IND betere methoden gebruikt om te beoordelen of de motieven voor de doop zuiver waren. Toch roept de inzet van kerken om gedoopte asielzoekers te helpen bij hun poging op grond van hun doop een verblijfsvergunning te krijgen, in de migrantengemeenschap vragen op. Vragen die we als kerk serieus moeten nemen.
Consequenties
Veel moslims hebben grote moeite met het feit dat een asielzoeker die pas na zijn komst in Nederland zich laat dopen hier mag blijven, terwijl iemand met precies hetzelfde vluchtverhaal terug moet. Dat is naar hun mening niet eerlijk. Het is ook het omgekeerde van wat ze verwachten van christenen. Iemand die zich nog vóórdat hij of zij een verblijfsvergunning heeft laat dopen en daar ruchtbaarheid aan geeft, doet dat, zo redeneren ze, in vrijheid en behoort daarom bereid te zijn zelf de consequenties daarvan te dragen.
Veel moslims zijn ervan overtuigd dat een aanzienlijk deel van de enkele duizenden Iraniërs die zich de afgelopen jaren lieten dopen dat niet uit oprechte motieven deed. Ze beschuldigen sommigen zelfs van malafide praktijken. Het ontmoedigt hen om zelf de stap naar een kerk te maken. Dit terwijl ze soms wel belangstelling hebben voor de boodschap van Jezus. De kerk heeft voor hen aan geloofwaardigheid ingeboet.
Tal van christenen met een moslimachtergrond hebben ook grote moeite met het gegeven dat andere bekeerlingen met hun doopverklaring naar de IND gaan. Volgens hen is dat strijdig met de weg die Jezus en de apostelen ons wijzen. Verschillenden van hen deden na hun bekering precies het omgekeerde: ze vertelden de IND dat hun vluchtverhaal niet helemaal klopte en waren bereid als gevolg daarvan met gevaar voor hun leven terug te moeten gaan. Voor de een betekende dat een periode van gevangenschap, voor de ander een periode van bedreigingen en een opgejaagd bestaan.
Andere bekeerlingen weigerden resoluut om hun doop in te brengen in de asielprocedure en moesten soms nog jaren doorbrengen in een asielzoekerscentrum of op straat. Velen ervaren deze moeilijke periode als een tijd waarin God hun bijzonder nabij is. Ze voelen zich verbonden met het lijden van Christus. Dat sommigen met de hulp van kerken op grond van hun doop een verblijfsvergunning krijgen, geeft onder bekeerlingen regelmatig spanning, verdeeldheid en wantrouwen.
Aan deze stemmen van moslim- en christenmigranten kunnen we als kerk in Nederland niet zomaar voorbijgaan als we met (uitgeprocedeerde) asielzoekers te maken krijgen. Niet alleen staat de geloofwaardigheid van de kerk als instituut op het spel, het kan ook belemmerend werken bij het missionaire werk. Een keuze zou kunnen zijn om de eerste drie tot zes maanden na de doop geen doop- of geloofsverklaringen af te geven die asielzoekers kunnen inbrengen in het asielproces, en geen juridische adviezen te koppelen aan kerkdiensten of Bijbelstudies. Daarmee ontmoedig je onoprechte motieven en schep je ruimte voor een eigen geestelijke weg die meer los komt te staan van de asielprocedure. Het kan een periode zijn waarin de doopcatechese gewoon doorgaat. In die periode stimuleer je de bekeerlingen om niet als vanzelfsprekend hun doop aan te grijpen om een verblijfsvergunning te verkrijgen voor ons land, maar te zoeken naar Gods wil hierin. Met als mogelijkheid dat God hun een andere weg wijst, wat in het uiterste geval zou kunnen betekenen dat zij terug (moeten) gaan.
Dat laatste voelt voor ons natuurlijk uiterst ongemakkelijk, omdat het in veel gevallen om landen gaat waar bekeerlingen levensgrote risico’s lopen. En wie zijn wij om een ander een plek in ons midden te ontzeggen, terwijl we zelf zo veel vrijheid en overvloed hebben? Die schuldgevoelens mogen ons motiveren om zelf te werken aan gerechtigheid, maar zijn niet automatisch een goede raadgever voor de keuzes die anderen moeten maken.
Bekeerlingen die de eersten zijn van hun gemeenschap hebben in alle tijden een zware prijs moeten betalen. Wanneer we dat onaanvaardbaar vinden, wat zeggen we daarmee dan over ons geloof in de toekomst van de kerk in landen als Afghanistan en Somalië? Tegen christenvervolging moeten we op alle mogelijke fronten protesteren en actie ondernemen. Tegelijk moeten we onze broeders en zusters van harte steunen die, ondanks discriminatie en geweld, in de moslimwereld blijven of ernaar terugkeren. Soms opent God voor hen ongedachte wegen.
Effect
Het effect van het als kerken meer loskoppelen van de doop en de asielprocedure zou tweeledig kunnen zijn. In de eerste plaats kan het een stimulans betekenen voor een gezonde geloofsontwikkeling van bekeerlingen. Net als wanneer er sprake is van een liefdesrelatie met een christen ten tijde van de doop, kan wanneer doop en asielvergunning dicht bij elkaar liggen de moslimomgeving van de dopeling jarenlang zijn motieven in twijfel blijven trekken. Op korte termijn heeft dat soms het voordeel van een minder heftige reactie op de keuze voor het christelijk geloof. Op langere termijn kan de twijfel echter de bekeerling zelf tot twijfel brengen, ook al was diens keuze oprecht.
In de tweede plaats zou het beleid op termijn kerkelijke verklaringen over de oprechtheid van het geloof van dopelingen richting de IND overbodig kunnen maken. Want kennelijk is er nog een partij voor wie de geloofwaardigheid van de kerk in het geding is. In een land waarin de scheiding van kerk en staat een veelgeprezen dogma is, meent een seculiere overheid te moeten en kunnen toetsen of er sprake is van een oprechte bekering (!). Dat blijft onacceptabel. Het zou beter zijn wanneer de overheid ervan overtuigd raakt dat de oprechtheid van een bekering voor de kerk nog veel belangrijker is dan voor haarzelf.
Ds. C. W. Rentier is predikant-directeur van stichting Evangelie & Moslims. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl