In blozende appel zit veel onderzoek
Wie in een blozende, sappige appel bijt, beseft meestal niet hoeveel onderzoek er in die lekkere vrucht zit. Bij PPO in Randwijk weten ze dat wel. Met name als het om elstar, jonagold, santana en topaz gaat. Manager Peter van Erp: „Als een teler of het productschap bijvoorbeeld een vraag heeft met het woord fruit erin, dan kunnen ze die aan ons stellen.”
Aan de oevers van het Betuwse riviertje de Linge zijn tussen Randwijk en Zetten het onderzoeksareaal en een groot nieuw bedrijfspand van PPO Fruit -voluit Praktijkonderzoek Plant & Omgeving- gevestigd. In kaarsrechte rijen staan de fruitboompjes opgesteld. Ertussen ligt een proefveldje waar allerlei mengsels van bloemen hebben gestaan. „De laatste jaren verbreedt ons onderzoek zich ook naar de omgeving van de boomgaarden. Kunnen we bijvoorbeeld met andere planten natuurlijke vijanden van ziekteverwekkers aantrekken? Welke functie hebben boomgaarden voor de toeristen?” zegt Van Erp.
De Randwijkse instelling -nauw verbonden aan het Fruitcentrum van Wageningen Universiteit en ressorterend onder de koepel Wageningen University Research (WUR)- is in de tweede helft van de jaren negentig ontstaan uit een aantal proefstations die zich op verschillende plaatsen in het land bevonden. Ook in de werkwijze en de financiering heeft zich een behoorlijke verschuiving voorgedaan. Kwamen voorheen zowel de onderzoeksopdrachten als de budgetten voornamelijk van het ministerie van Landbouw en het Productschap Tuinbouw, tegenwoordig bezuinigt Den Haag en moet PPO Fruit -zoals zo veel aan de overheid gelieerde instellingen- „meer de eigen broek ophouden” en marktgerichter werken.
Een gecombineerde inspanning om de Nederlandse appelteelt te laten overleven in een zeer concurrerende internationale markt is volgens de PPO-onderzoekers hard nodig. „In de tweede helft van de jaren zestig en zeventig was er de zogenaamde golden-crisis, een groot overaanbod van golden delicious. De Nederlandse telers hebben daar toen goed op ingespeeld door over te schakelen op elstar en jonagold”, zegt PPO-onderzoeker Henk Kemp. „Daar hebben ze zo’n vijftien jaar van kunnen profiteren.” Medio jaren negentig was dat voorbij. Diverse nieuwe rassen -ontwikkeld voor warmere teeltgebieden- waren niet geschikt voor de teelt in Nederland.
Zeven magere jaren volgden, wat de laatste jaren leidde tot de inkrimping van het teeltareaal met bijna 25 procent. Kemp: „In dat klimaat van de laatste vijftien jaar zijn wij binnen de WUR begonnen met het ontwikkelen van onder andere ziekteresistente rassen. De nieuwe appelsoorten santana en topaz -qua smaak beter dan de vertrouwde elstar en jonagold- zijn ongevoelig voor de schurftschimmel en insecten. Op het moment zijn deze appels echter vrijwel alleen nog maar in de biologische winkel te koop en dus bij de doorsnee consument nog zo goed als onbekend.”
De telers zijn -begrijpelijk- zeer geïnteresseerd in deze nieuwe rassen. Ze hoeven dan minder te spuiten tegen ziekten - een onaangenaam karweitje. In de komende jaren zullen ze overschakelen wanneer hun bomen aan vervanging toe zijn. „We hopen dat dit de Nederlandse fruitsector internationaal weer een aantal jaren een voorsprong geeft. Bovendien geeft dit de mogelijkheid over te gaan op een duurzame teeltwijze.”
Ook op een andere manier probeert PPO de Nederlandse appeltelers van dienst te zijn. Het fruit kan, mits op het juiste moment geplukt en gekoeld in een zuurstofarme ruimte, zes tot zeven maanden in een goede conditie worden gehouden. Voor de teler is het alleen moeilijk om zelf te bepalen wanneer dat juiste oogstmoment is aangebroken. Kemp: „Bij de rijping wordt in de appel zetmeel omgezet in suiker. Plukt de teler te vroeg, dan blijft de vrucht rauw en droog smaken. Doet de teler het te laat, dan is het omzettingsproces al te ver gevorderd en kan de rem er in het koelhuis niet meer op worden gezet. Het zogenaamde oogstvenster -het juiste plukmoment voor de lange bewaring- zit daar ergens tussenin.”
Behalve dit omzettingsproces spelen ook de hardheid van het fruit -een eis van de supermarkt- en de kleuring van de schil een rol. „De consument verlangt dat de appel een gezonde blos op de schil heeft.” De verkoopprijs hangt daar dus sterk mee samen. Ziet een teler kans om klasse-1-appels te telen, dan krijgt hij momenteel zo’n 40 à 60 cent per kilo voor zijn fruit, volgens Kemp. Bij klasse 2 ligt dat op 25 tot 30 cent per kilo. „Als je rekent op ongeveer 40.000 kilo per hectare boomgaard, is dat soms voor een teler het verschil tussen wel of geen inkomen. Wij proberen hem te helpen zo veel mogelijk klasse 1 te produceren door hem te adviseren over onder andere het plukmoment.”
De dertig à veertig vaste werknemers bij de vestiging van PPO in Randwijk -van wie de helft onderzoeker- laten zich bij hun onderzoek steeds meer sturen door wat de uiteindelijke afnemer van het product -de consument- wil, benadrukt Van Erp. Wenst hij een sappige, harde en gave appel met een mooie blos erop, dan richt zich het onderzoek erop hoe dat kan worden bereikt. „Op die manier proberen we de Nederlandse fruitteelt te steunen. Maar ook de telers gaan steeds meer over op een marktgerichte productie. Ze moeten wel, willen ze overleven.”