Rijke profiteert het meest van overheid
De hogere inkomensgroepen profiteren het meest van allerlei voorzieningen van de overheid, niet alleen van de aftrek van hypotheekrente, maar ook van allerlei overheidsuitgaven voor kinderopvang, onderwijs, cultuur en recreatie.
Tot die conclusie komt het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in het woensdag gepubliceerde rapport ”Profijt van de overheid”.
De lagere inkomensgroepen doen hun voordeel met bijzondere bijstand, kwijtschelding van lokale lasten en huursubsidie. De middeninkomens komen er met 16 procent profijt van de overheidsvoorzieningen naar verhouding het bekaaidst van af. Zij ontvangen minder huursubsidie dan de lagere inkomens en tevens profiteren ze minder van de aftrek van de hypotheekrente dan de hoge inkomens.
Het SCP nam ongeveer 32 miljard euro aan allerlei heffingen en belastingen van de overheid in 1999 onder de loep en bekeek aan welke inkomensgroepen die ten goede komen. Volgens de onderzoekers is het beeld tot 2001 weinig veranderd. Terwijl het gemiddelde profijt per huishouden 3900 euro per jaar bedraagt, is dat voor de hoogste inkomensgroep 5000 euro per jaar. De denktank constateert verder dat het profijt van de overheid in de loop van de tijd is verschoven ten gunste van de lagere inkomensgroepen. Aan deze verschuiving hebben de middeninkomens relatief evenveel bijgedragen als de hoge inkomens.
Buiten beschouwing bleven de sociale zekerheid enerzijds en de sociale premies en de inkomstenbelasting anderzijds. Het SCP ging ervan uit dat dit in het besteedbaar inkomen is verrekend. De cijfers hebben betrekking op het jaar 1999.
Het SCP heeft het profijt van de overheid afgezet tegen de heffingen die per inkomensgroep moeten worden betaald. Per saldo hebben de heffingen en de daarvoor bestemde uitgaven nauwelijks invloed op de ongelijkheid van de inkomens.
Het planbureau heeft belastingen op de korrel genomen die al met al 15 procent van het besteedbaar inkomen omvatten: BTW, accijnzen, energie- en brandstofbelastingen, grondwaterbelasting, overdrachtsbelasting, onroerendezaakbelasting, de belasting op personenauto’s en motoren en de motorrijtuigenbelasting.
Tegenover het relatief grote profijt voor de rijken staat dat zij ook de grootste bijdrage leveren aan de overheidsheffingen. De 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens brengt bijna 35 procent van de 32 miljard euro op. De 20 procent huishoudens met de laagste inkomens betaalt daaraan een kleine 10 procent.