Giles Firmin was puritein, maar wel een kritische
„Hier zijn enkele kinderen die voor Christus zijn gekomen. Als niets anders je voldoening geeft, wil je dan Christus hebben? Dan zul je Hem hebben.” Deze nodigende woorden sprak de puriteinse prediker John Rogers (ca. 1570-1636) in de kerk van Dedham in Engeland.
Het was op een doordeweekse marktdag dat een paar schooljongens door de menigte drongen om Rogers te horen. Onder hen was Giles Firmin (1614-1697), op wie deze woorden zo’n indruk maakten dat hij deze dag als de dag van zijn bekering beschouwde. Dit jaar is het 400 jaar geleden dat Firmin werd geboren.
In Ipswich in het graafschap Suffolk in Engeland stond Firmins wieg, in een streek waar begin zeventiende eeuw veel puriteinen woonden. Firmin studeerde vanaf 1629 aan het Emmanuel College in Cambridge, waar veel puriteinen hun theologische opleiding volgden. Hij koos aanvankelijk niet voor het wondere ambt van predikant, maar verliet het college voor de studie medicijnen. In 1632 zeilde hij met zijn vader naar New England, de puriteinse kolonie in Noord-Amerika. Hij vestigde zich als arts in Boston.
Een jaar later keerde hij terug naar zijn vaderland, maar na vier jaar stak hij opnieuw de oceaan over. Hij werd gekozen tot diaken van de First Church van Boston en maakte daar de controverse mee rond de dwalingen van de antinomiaanse vrouw Anne Hutchison (1636-1638). In 1639 verhuisde Firmin naar Ipswich, een stadje in Massachusetts dat was vernoemd naar zijn geboorteplaats in Engeland.
Storm
In 1644 keerde Firmin terug naar Engeland. Zijn gezin volgde hem later. Het schip waarmee hij reisde raakte door een storm de koers kwijt en dreigde bij de Spaanse kust met man en muis te vergaan. Op hetzelfde moment lag een klein kind van Firmin in New England te huilen. Het riep urenlang: „Mijn vader! Mijn vader!” Dit bracht de moeder en het gezin op de knieën om voor de redding van de huisvader te smeken. En die redding kwam! Het gezin werd spoedig herenigd en vestigde zich in Colchester in Essex, waar Firmin op 50-jarige leeftijd tot voorganger werd bevestigd.
Vier jaar later verbond hij zich aan de kerk van Shalford, ook in Essex, totdat hij in 1662 gedwongen werd om „uit te treden.” De koninklijke besluiten om in de Kerk van Engeland de liturgie en het bestuur volgens episcopaals model (met bisschoppen) vorm te geven, waren voor veel puriteinen –en ook voor Firmin– niet acceptabel. Firmin werd weer arts, totdat in 1672 de ”Declaration of Indulgence” (tolerantieverklaring) werd afgekondigd, een koninklijke handreiking aan predikanten om onder bepaalde voorwaarden in vrijheid voor te mogen gaan. Daarvóór schroomde hij niet om met gevaar voor eigen leven in de openlucht voor grote menigten te preken. Na zijn herstel in het ambt diende hij tot aan zijn overlijden in april 1697 een gemeente van het naburige dorp Ridgewell. In deze jaren combineerde hij zijn dokterspraktijk met die van zijn geestelijke praktijk.
Firmin beijverde zich, vooral na de omwenteling door koning William en koningin Mary in 1688 (Glorious Revolution) om de presbyterianen en de independenten (beide groepen verwierpen het episcopale stelsel) bij elkaar te brengen. Firmin was een man die de vrede en de waarheid liefhad, maar die daarbij niet schroomde om op bescheiden wijze voor zijn eigen standpunten uit te komen.
Angsten
Het sieraad van Firmins leven was zijn nederigheid. Zijn biograaf Samuel Palmer merkt in ”The Nonconformists Memorial” (1803) op dat deze gezindheid mede werd gevormd door zware beproevingen die hij moest doorstaan. Zo had hij „verbijsterende angsten over zijn geestelijke staat.” Hij twijfelde vaak of hij een kind van God was. Het is niet duidelijk wat daarvan de oorzaak was. John Rogers, zijn geestelijke vader in Dedham, had hem liefelijk genodigd om tot Christus te komen. Was hij toen niet te liefelijk en zonder zware wettische overtuigingen tot Christus gekomen?
Rogers stond overigens ook bekend als een ”zoon des donders”. Vanwege zijn scherpe wetsprediking werd hij wel de ”roaring Rogers”, de brullende Rogers, genoemd. Firmin schroomde later niet om in woord en geschrift Rogers’ in zijn ogen eenzijdige visie op de heilsorde te bekritiseren. Niet dat hij de wetsprediking onderwaardeerde, maar hij stelde wel dat deze niet aan voorwaarden gebonden moest zijn.
In New England maakte Firmin kennis met de prediking van Thomas Shepard en Thomas Hooker, die hij niet altijd evenwichtig vond. Zo had hij grote moeite met enkele uitdrukkingen die hij in hun geschriften (zoals Hookers ”Heilzame wanhoop” en Shepards ”Ware bekering”) tegenkwam. Het ging hem voornamelijk om de stelling dat een zondaar die Christus nog niet met een waar geloof heeft omhelsd, er eerst mee tevreden moet zijn om verdoemd te worden als de eer van God dit vordert. Men moest het recht van God liever hebben dan de eigen zaligheid. Collega-puriteinen zoals Increase Mather noemen deze voorwaarde „een afschuwelijke stelling.” Later rekende Salomon Stoddard in zijn boekje ”Een leidsman tot Christus” ook hiermee af.
Geen blokkades
De briefwisseling die Firmin hierover met Shepard voerde, bevredigde hem niet helemaal. Hij wilde wel staande houden dat een zondaar niet zonder enige voorbereiding tot Christus vlucht. Hoe zal een zondaar tot de Zaligmaker komen als hij zich geen zondaar voelt en geen behoefte heeft aan een redder? Maar deze ”preparatio” (voorbereiding) mocht volgens Firmin geen ”conditio” (voorwaarde) worden. Hij wees erop dat Christus niet alleen mensen roept die van hun zonden overtuigd zijn maar alle zondaren, zonder onderscheid. Zo merkt Firmin op bij de tekst Johannes 3:16 („Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe”): „Hier is sprake van een gezegende aanbieding van Christus. Maar doet Hij dat aan ”voorbereide zondaren”? De tekst geeft aan: „Die in Hem gelooft.” Het is de plicht van eenieder aan wie deze gezegende aanbieding gedaan wordt, om Hem aan te nemen en niet te zeggen: „Helaas, ik ben niet voorbereid, daarom is deze aanbieding niet voor mij.”
Firmin vond dat sommige puriteinen onnodig blokkades opwierpen om tot heilszekerheid te komen. Bij John Rogers, Daniel Rogers en William Perkins vond hij stellige uitspraken over het karakter van het rechtvaardigend geloof waarin weinig of geen pastorale aandacht werd gegeven aan het zwakke of kleine geloof. Thomas Hooker en Thomas Shepard legden zo veel nadruk op bepaalde kenmerken van het „voorbereidende werk door de wet” dat de weg tot geloofsovergave hierdoor volgens Firmin werd geblokkeerd. Firmin bedoelde niet dat ”preparation for grace” (voorbereiding voor genade) niet nodig zou zijn, maar hij vond dat kenmerken van de toeleidende weg tot Christus niet stellig moesten worden gedefinieerd. Schuchtere zoekende zielen zouden door dergelijke zwaarwegende kenmerken zo op zichzelf worden teruggeworpen dat zij geen vrijmoedigheid meer hadden om het Evangelie te geloven. Zij zouden zo van Christus worden afgehouden en niet uitgelokt om tot Hem te komen zoals zij zijn. Dit gold ook voor zwakke gelovigen die Christus wel kenden maar nog geen heilszekerheid hadden. Zij zouden zich hierdoor meer concentreren op de kenmerken van ontdekking aan hun zonden, dan dat zij gelovig buiten zichzelf zagen op het kruis van Golgotha.
Zoekende zielen
In 1670 liet Firmin een boek verschijnen met de titel ”The Real Christian or a Treatise of Effectual Calling” (De ware christen of een verhandeling over de krachtdadige roeping). Het was voor het grootste gedeelte een kritische beoordeling van de visie van de genoemde puriteinse schrijvers over de verhouding tussen Wet en Evangelie. Firmin gaf hierin ook handvatten aan zoekende zielen; hij wilde niet alleen een leidsman zijn om hen tot Christus te brengen, maar ook om hen tot geloofszekerheid te laten komen. Ook noemde hij voorbeelden van mensen die door sommige puriteinse boeken in de war waren gebracht, zoals een vrouw die boeken van Daniel Rogers en Shepard niet durfde te lezen „omdat zij zulke barrières op mijn weg leggen.”
Daarnaast beschreef Firmin het sterfbed van Daniel Rogers van Wetherfield, waarvan zijn schoonvader Nathaniel Ward getuige was. Ward zei eens van hem: „Mijn broeder Rogers heeft genoeg genade voor twee mensen en niet half genoeg voor zichzelf.” Nu hij voor de poorten van de eeuwigheid lag en geen gevoelige troost had, legde hij de meetlat voor anderen niet hoog meer, maar stamelde hij: „Neef, ik zou willen ruilen met de zwakste christen in Wethersfield die alleen maar gezondheid van genade heeft.” Ondanks zijn hoekige karakter had hij op dat moment de gesteldheid van een lam.
Milder
Ondanks zijn kritiek op de puriteinse schrijvers, had Firmin zeker achting voor hen. Te weinig echter liet hij naar voren komen dat zij ook geschriften hebben nagelaten waarin de pastorale toonzetting ten aanzien van wankelmoedige zielen wel degelijk centraal staat. Ik doel hier vooral op ”Het mosterdzaadje” van William Perkins en ”De arme twijfelende ziel genaderd tot Christus” van Thomas Hooker. Juist in deze boekjes worden kenmerken van genade gegeven die geen stellige definities bevatten, maar uitnodigen om, al is het geloof nog zo zwak, de toevlucht te nemen tot Christus.
Giles Firmin was een vruchtbare schrijver. Enkele boeken van hem zijn bedoeld om verschillen tussen christenen op het terrein van de kerkorde te elimineren, zodat dat de eenheid in Christus voorop zou komen te staan. Afscheiding van de gevestigde kerken vond hij een grote zonde waartegen hij ook waarschuwde. Ook verdedigde hij de kinderdoop als pleitgrond voor gelovige ouders om hun kroost in de vreze des Heeren op te voeden.
Bij het ouder worden werd Firmin steeds milder. Het deed hem verdriet als hij broeders met elkaar zag twisten over ondergeschikte zaken. Zijn geestelijke strijd was intens, maar zijn einde was vrede en vertroosting. Velen in de streek waar hij woonde en werkte betreurden zijn heengaan.
Gods eer liever dan eigen zaligheid?
„Christus en de apostelen hebben nooit zo gepreekt, noch gewetensbezwaren voor de zielen gemaakt, als voorwaarde vereisend dat wanneer iemand in Christus wil geloven, hij Gods eer moet zoeken in de daad van het geloof, boven zijn welstand en zaligheid. Nergens vinden we dat van verslagen hongerige zondaars vereist wordt dat zij de eer van de vrije genade in Christus boven hun eigen geestelijke en eeuwige leven en heil moeten beogen, of dat anders hun geloof verworpen zal worden.”
(Uit: ”The Real Christian, or a Treatise of Effectual Calling”, Giles Firmin)