Grote schoonmaak. Waar is de mattenklopper?
Ik wou dat ik bezig was met de grote schoonmaak, zoals mijn moeder in deze tijd van het jaar.
Op een mooie voorjaarsdag was het geheid zover: dat de stoelen op een rijtje buiten stonden als ik thuiskwam uit school, de zware overgordijnen aan de waslijn wapperden, de vitrages zachtjes rondjes draaiden in de wasmachine en de kamerplanten het aanrecht bedekten, samen met een emmer vol scherp ruikend spul en sponzen en zemen. De mattenklopper lag klaar voor de kleden. De tafel in de woonkamer droeg tijdelijk de weckpotten met peertjes en appelmoes en aardbeien en andijvie die in de kelder thuishoorden. Het grote grijze vat met de groene-met-witte (bonen, voor de onwetenden!) kwam tevoorschijn vanuit een verborgen hoek.
Naar boven vluchten hielp niet. De balkondeur bood normaal gesproken een adembenemend uitzicht op het park achter het huis, maar op zulke dagen hingen er zware jassen en wollen jurken uit de hangkast voor het uitzicht. Ook kon het zijn dat de trap naar de vliering half voor die deur stond, want de zolder werd jaarlijks schoongemaakt, al was hij niet vies.
Het hele huis was in mijn ogen al zo schoon als wat. De zin van de voorjaarsschoonmaak: hij ontging mij voortdurend. Tot vorig jaar zomer.
Even blazen
Het was vakantie en twee nichtjes kwamen logeren. Terwijl zij al sliepen zag ik opeens hoe vies mijn koelkast was. Op het eerste gezicht viel het mee, maar op het tweede gezicht niet; als je een pak melk optilde zaten daar kleverige kringen onder, en in de groentela bevond zich een fossiel dat bij nader inzien een verdroogd worteltje was. Het vriesvak was zo goed als helemaal gevuld met ijs (aangevroren brokken, niet de dozen met de eetbare soort) en er waren overal kruimels, spetters, spoortjes.
Uit zo’n koelkast kun je kinderen toch niet te eten geven, zei ik streng tegen mijzelf, en tot diep in de nacht was ik bezig hem schoon te maken. Vanbinnen, vanbuiten, eronder, erachter. Alles werd blinkend wit en fris. Ik prentte het in mijn geheugen. Wit en fris wordt iets dus als je een doek pakt, veegt en boent.
De nichtjes kwamen de week gezond door en uit niets bleek dat zij last hadden van het laagje stof op de boeken in mijn boekenkast. Even blazen over de bovenkant en leesklaar is je boek. Ja, zo dacht ik de rest van het jaar ook. Maar niet die zomer.
Toen zij weg waren, zegde ik afspraken voor gezellige bezoekjes af; ik kon onmogelijk nog rustig gaan zitten kletsen en koffiedrinken terwijl mijn huis bezig was te verloederen. Ik liet emmers vollopen met warm water en sop en begon met de werkkamer. Die was het ergst; daar zaten stapels papier op hun gemak op de stoelen. Onvergetelijke krantenartikelen, fraaie boeken en mooie tijdschriften hadden het bureau geannexeerd. Te veel schoonheid op een hoop verandert gaandeweg in iets angstaanjagends, iets waar je niet meer doorheen komt.
Het meeste kon weg. Er gebeurde niets vreselijks toen ik 90 procent van het papier in de blauwe container mikte. (Boeken niet natuurlijk, die gingen de kast in.) Er gebeurde wel wat anders. Hoe meer er weer van de kleur van de muur en het vloerkleed zichtbaar werd, hoe opgeluchter ik mij voelde. Alsof die kilo’s papier stiekem op mijn nek hadden gezeten, zonder dat ik het wist.
Het was wel een warm werkje. Het woord zomerschoonmaak bestaat niet voor niets niet.
Opruimwoede
Het is de dieptereiniging van het huis die er hier doorgaans bij inschiet. De afwas doen, stofzuigen, wasjes draaien en de badkamer bijhouden is het oppervlakkige werk. Dat gebeurt wel. Maar de keukenkastjes leegruimen en tot in de verste hoekjes schoonmaken, daar komt het niet van. In de tijd dat mijn moeder de kelder aanpakt, ben ik bezig met het opruimen van de mailbox.
De mailbox, ja. Het is prettig als die op orde is, maar dat haalt het niet bij een werkkamer waar de vloer goed te zien is. Of misschien hangen ze met elkaar samen en ga je in een nette kamer vanzelf de mail beter ordenen. Misschien wel ja.
In ”Ruimte voor jezelf. Opruimen in geest en huis” (uitg. Altamira, Haarlem, 2013) beschrijft de Amerikaanse opruimcoach Stephanie Bennett Vogt hoe rommel je haast fysiek dwars kan zitten. En dat opruimen een groter effect heeft dan dat het aanrecht gaat blinken en de vloer weer glanst. „Voor ik het wist was mijn opruimwoede uitgegroeid tot iets veel groters dan een reeks van willekeurige handelingen die een goed gevoel gaven”, schrijft Bennett Vogt. „Het werd een reis – een reis die veel minder te maken had met het opruimen van ‘dingen’ als wel met het opruimen van mijn gehechtheden aan dingen.” En: „Het zuiveren van mijn huis en mijn leven van materiële excessen werd een leerzame en verlichtende exercitie in voelen wat opruimen met je doet. Voelen hoe verstopt of kleverig of zelfs misselijk ik kan zijn na een uur troep te hebben rondgeschoven.”
Na de achterflap gelezen te hebben –het was in diezelfde zomer– wist ik zeker: dit is exact een boek voor mij, zie je wel, de manier waarop je ruimtes indeelt heeft te maken het leven zelf. Maar bij de inhoud haakte ik toch af. De mix van westerse tips met oosterse wijsheden zweefde iets te hoog boven mij uit. De auteur schrijft over energetische verbindingen en opruimrituelen en onthechting. Hm. Lastig. Maar dat opruimen voelen is, daarover ben ik het toch met haar eens.
Hollandse huisvrouw
Binnen een halve eeuw heeft de vanzelfsprekendheid van de grote schoonmaak plaatsgemaakt voor een manier van huishouden waarbij de voorjaarsschoonmaak een uitzondering is. Op bedden liggen geen stromatrassen meer en een doorsnee woning heeft centrale verwarming in plaats van een kolenkachel, wat de hoeveelheid vuil mooi vermindert. Daar heeft het mee te maken. Maar er is meer. De Hollandse huisvrouw is veranderd.
Niets nieuws onder de zon, trouwens: ze paste zich altijd al aan de situatie aan, laat historica Els Kloek zien in ”Vrouw des huizes. Een cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw” (uitg. Balans, Amsterdam, 2009). De Nederlandse huisvrouw dreef handel, vocht mee tegen Spaanse troepen, liet schoongeschrobde marmeren vloeren zien als er rijkdom moest worden getoond. Kenmerkend was intussen wel haar properheid.
Niet dat de vrouw altijd zelf aan het schrobben ging. In de rijkere huishoudens van de 18e en 19e eeuw staken vooral dienstmeisjes en keukenmeiden de handen uit de mouwen. En in de bescheiden woningen van de arbeidersgezinnen viel er weinig huis te houden.
In de twintigste eeuw, zeker na de Tweede Wereldoorlog, veranderde er wel heel veel. De jaren van de wederopbouw waren wellicht gouden jaren voor de huisvrouw, maar maatschappelijke en economische ontwikkelingen zorgden ervoor dat nu haast niemand nog zegt: „Ik ben huisvrouw.” De ”grote afwasoorlog” bewoog mannen ertoe mee te helpen in het huishouden (want wie zegt dat de vaat doen een vrouwending is?).
In 1990 zorgde een wijziging in de sociale zekerheid ervoor dat vrouwen (van na 1971) voortaan verantwoordelijk waren voor hun eigen inkomen, wat een einde maakte aan de traditionele taakverdeling tussen kostwinner en huisvrouw. Vrouwen worden gestimuleerd om een betaalde baan te nemen. En huisvrouw zijn is geen baan. Het huishouden doe je erbij, naast alle andere dringende dingen.
Mattenkloppers
Invloedrijke mensen geven zeer regelmatig hun mening over werkende vrouwen. Al die parttime werkende vrouwen in Nederland – zouden zij geen fulltime banen kunnen krijgen? vroeg Yves Leterme zich vorige maand af. Hij is adjunct-secretaris-generaal van denktank OESO (de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). En al die dames met hun schuldgevoel over het gezin! zei minister Bussemaker vorig jaar in een nota over emancipatie. „Ze zouden zich eerder schuldig moeten voelen over het feit dat de overheid zo veel in hen heeft geïnvesteerd.” Oftewel: maak eens fatsoenlijk carrière.
Dat zijn de geluiden. Logisch en zinvol en met kernen van waarheid, maar ook met een gat erin. Want wie roept er eens stevig over het belang van de grote schoonmaak, al gebeurt dat in stukjes, van het nut van de dieptereiniging van huizen, van de enorme opluchting die een opgeruimde kamer veroorzaakt, en weggegooide papieren omdat je dan de niet-weggegooide weer gaat waarderen?
Natuurlijk kunnen mensen niet alles tegelijk. Als je op kantoor zit, kun je niet tegelijk de kelder schoonmaken, en op tijd eten koken gaat altijd vóór het schoonmaken van de koelkast. Prioriteiten, daar gaat het over. En over tijd, ook. Je zou kunnen zeggen: roep een beroepsgroep van Voorjaarsschoonmakers (m/v) in leven. Zodat we weer mattenkloppers horen op maandagen. Maar dat is het ook niet helemaal; het helende is juist dat drukke mensen hun eigen troep eens onder de loep nemen.
Als ik vitrages had, zou ik ze nú in de wasmachine stoppen; als ik een waslijn had, zou ik de overgordijnen eraan laten wapperen. Maar er hangen hier vouwgordijnen, die hoef je nooit schoon te maken – toch?