Toch Vader
Lukas 22:41b, 42a
„En knielde neer en bad, zeggende: Vader.”
Jezus heeft de angst niet weggeworpen die op Hem lag, maar heeft volgehouden. „Laat hen door Mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere! Heere der heirscharen! Laat hen door Mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israëls!” (Ps. 69:7).
De Heere heeft het verworven dat de Zijnen ook voor de geringste zonde beven als een blad en Gods wil begeren te doen. Als de Borg ligt Hij daar in het stof in Gethsemané en verwerft voor de Zijnen de Heilige Geest. Zo toch laten zij de Heilige Geest weer in zich opkomen en houden niet op tot zij boven zijn. Al kunnen zij wel bij alle wankelmoedigheid een tijdlang van de duivel, wereld en vlees getiranniseerd worden. Zij belijden immers dat zijzelf moedwillig de grafsteen op zich geworpen en zichzelf in het graf gesloten hebben.
Wat bidt de Heere? „Vader.” Wat een wonder! Gods toorn te voelen in Zijn ziel en te spreken: „Vader!” Niets te ervaren van de liefde Gods en toch „Vader!” zeggen! Dat kunnen wij niet. Nee, dat kunnen wij niet! Waar de zonde machtig is in ons, wereld en duivel over ons heengaan, kunnen wij niet „Vader” zeggen.
Hoe? Goddeloos is de jongen die verkeerd en weerspannig is. Maar dat is eerst echt weerspannigheid en is eerst echt een verschrikkelijke zonde, wanneer men tot zijn vader niet meer zegt: „vader.”
Dr. H. F. Kohlbrugge,
predikant te Elberfeld
(”Schriftverklaringen”, 1965)