Armoede in Nederland stijgt weer
De armoede in Nederland neemt toe. Na een daling in de periode 1994-2001 stijgt het aantal huishoudens met een laag inkomen nu weer naar 11 procent in 2004. Het gaat daarbij vooral om allochtonen uit niet-westerse landen.
Dat blijkt uit de dinsdag verschenen Armoedemonitor 2003 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Bij het bepalen wat armoede is, baseert het SCP zich onder meer op het sociaal minimum. Dat bedraagt netto 8800 euro per jaar voor een alleenstaande en 14.400 euro per jaar voor een gezin met twee kinderen.
Tussen 1994 en 2001 daalde het aantal huishoudens met een laag inkomen van 970.000 naar 636.000, ofwel van 15 naar 10 procent van het totaalaantal huishoudens. De belangrijkste oorzaken van de verbetering waren de economische hoogconjunctuur en de belastingherziening van 2001. Ook in 2002 gingen veel bevolkingsgroepen er nog wat op vooruit.
Maar door onder meer belastingmaatregelen en de stijging van de ziektekostenpremies is er dit jaar sprake van inkomensachteruitgang. Ruim de helft van de lage inkomens (55 procent) geeft aan dat hun financiële situatie de afgelopen twaalf maanden is verslechterd. Bij de hogere inkomens is dat bijna 35 procent.
De perspectieven voor volgend jaar zijn somber. Door onder meer de versobering van de huursubsidie en de verhoging van de AWBZ-premie zullen de inkomens verder dalen. Door deze effecten en door de stijgende werkloosheid neemt het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2004 toe tot 11 procent, aldus het SCP.
Vooral eenoudergezinnen zitten onder de armoedegrens. Ruim eenderde daarvan heeft een laag inkomen. Ook alleenstaanden hebben het relatief gezien vaker moeilijk. Verder merkt het SCP op dat ongeveer een op de acht kinderen in de leeftijd tot 15 jaar in een huishouden leeft met een laag inkomen.
Ongeveer eenderde van alle huishoudens kampt met schulden. Daarbij gaat het om niet-hypothecaire schulden zoals een financieringskrediet, studieschuld, renteloze lening of een negatief banksaldo.
Wel is de hoogte van de schuld bij gezinnen met lage inkomens een stuk lager, namelijk 2000 euro ten opzichte van een gemiddelde schuld van 6400 euro bij huishoudens met een hoger inkomen. Veel huishoudens met een laag inkomen hebben grote moeite met het aflossen van hun schuld. Ruim de helft vindt de afbetaling erg zwaar, terwijl dat bij de hoge inkomens iets meer dan 20 procent is. Vooral eenoudergezinnen hebben vaak schulden.
Bijna vier van de tien huishoudens met lage inkomens die schulden hebben, konden maar moeilijk rondkomen. Ruim 60 procent vervangt versleten meubels niet en de helft gaat om financiële redenen niet op vakantie. Bijna 40 procent meldt onvoldoende geld te hebben om regelmatig nieuwe kleren te kunnen kopen.
Bij allochtonen van niet-westerse herkomt zoals Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen is de werkloosheid in de jaren negentig fors gedaald. Toch had in 2000 nog altijd eenderde van hen een laag inkomen. Bij Marokkanen was dat zelfs 38 procent, terwijl dat bij autochtone huishoudens 11 procent was. Als oorzaak van de problemen bij de allochtonen wijst het SCP op hun ongunstige arbeidsmarktpositie.
Veel huishoudens met lage inkomens wonen in de grote steden. In Amsterdam bedroeg hun aandeel in 2000 21 procent en in Rotterdam 22 procent. In 5 tot 10 procent van de huishoudens is de opeenstapeling van financiële en andere problemen zo groot dat er sprake is van sociale uitsluiting, aldus het SCP.
Voor 57 procent van de uitkeringsontvangers betekent het vinden van werk een zodanige vooruitgang dat ze niet langer tot de minima behoren. Overigens verliest 20 procent van de werkhervatters binnen een jaar zijn baan weer.
Vergeleken met andere Europese lidstaten kent Nederland weinig armoede en langdurige werkloosheid. Ons land behoort met Duitsland, België, Luxemburg, Denemarken, Finland en Zweden tot de landen met weinig armoede.