Arrestatie Saddam betekent vooralsnog geen keerpunt
De arrestatie van Saddam Hussein betekent zonder twijfel een politieke overwinning voor de Amerikanen en een psychologische bevrijding voor het Iraakse volk. Het oppakken van de ex-dictator vormt echter geen garantie dat het voortdurende geweld tegen de coalitietroepen spoedig ten einde zal komen. Het diepgewortelde antiamerikanisme beperkt zich bepaald niet tot de aanhangers van de oud-president.
„Ze hebben het omvergehaald”, riep president George W. Bush negen maanden geleden triomfantelijk uit toen een Amerikaanse legerkraan het levensgrote standbeeld van Saddam in het centrum van Bagdad van zijn voetstuk stootte. Korte tijd later rolde het bronzen hoofd van de wrede heerser door de straten van de Iraakse hoofdstad. Washington verklaarde de onthoofding tot een keerpunt - zowel symbolisch als praktisch. Het regime van Hussein was ten einde.
Duizenden Irakezen vierden de val van het standbeeld uitbundig. Voor het eerst sinds decennia konden zij de eerste teugen van de vrijheid inademen. Toch was voor velen op die zonnige dag in april al duidelijk dat de oorlog nog lang niet voorbij was. De vele bloedige aanslagen en tientallen doden -zowel aan Iraakse als aan Amerikaanse zijde- hebben dat de afgelopen maanden maar al te duidelijk laten zien.
Dit weekeind viel Saddam opnieuw. En dit keer niet symbolisch. Zonder enige vorm van verzet liet de ”tiran van de Tigris” zich in een ondergrondse schuilplaats in de boeien slaan door Amerikaanse soldaten. De gevreesde dictator van weleer was tot een verwilderde dakloze verworden.
De arrestatie van Hussein betekent absoluut een politieke triomf voor de Verenigde Staten. Op een aantal landen na heeft de internationale gemeenschap al ver voor de oorlog in Irak grote twijfels geuit over de legitimiteit van de invasie. De belangrijkste formele rechtvaardiging voor de aanval, de ontwikkeling en productie van massavernietigingswapens door het regime van Saddam, is tot nu toe ijdel gebleken. Hoewel het verdrijven van de Iraakse dictator geen internationaal erkende rechtsgrond had, kan president Bush nu in elk geval één officieuze doelstelling van de militaire interventie definitief op zijn lijstje afstrepen.
Nog meer dan een politieke overwinning voor de Amerikanen, betekent de gevangenneming van Saddam een psychologische bevrijding voor het Iraakse volk. Gezien het ’indrukwekkende’ vermogen van Hussein om te overleven, waren veel Irakezen nog steeds bang dat de nietsontziende despoot op enig moment zijn comeback zou maken. Velen vreesden dat het voortdurende geweld tegen de buitenlandse militairen in Irak de bezettingsmacht uiteindelijk zou dwingen te vertrekken, waardoor de weg voor het gehate Ba’ath-regime vrij zou zijn om op het toneel terug te keren.
De arrestatie van Saddam betekent echter vooralsnog geen keerpunt in de gewapende strijd tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Irak. Dat bleek al pijnlijk toen kort na het oppakken van Hussein zeker negen doden vielen door een bomaanslag in de buurt van Bagdad. Zowel president Bush als de bevelhebber van de Amerikaanse troepen in Irak, Ricardo Sanchez, heeft al benadrukt dat het geweld voorlopig niet voorbij zal zijn.
De suggestie dat Saddam het verzet tegen de geallieerde troepen achter de schermen leidde, is het afgelopen weekeinde ontkracht. De ex-dictator had het veel te druk om uit handen van de Amerikanen te blijven. Hij wisselde voortdurend van schuilplaats, verbleef veelal in ondergrondse ’holen’ en had niet de beschikking over communicatieapparatuur om orders aan guerrillastrijders te geven.
Dat wil niet zeggen dat Saddam geen enkele rol in het verzet heeft gespeeld. De Iraakse leider wist al heel lang dat er een oorlog tegen zijn land aan zat te komen. Hij besefte terdege dat de Iraakse strijdkrachten geen partij voor het uitstekend uitgeruste Amerikaanse leger zouden zijn. Dus had hij voldoende tijd om de naoorlogse ondergrondse strijd te organiseren. Een van zijn laatste daden als president was bovendien het leegmaken van de gevangenissen. Daardoor hebben ook veel criminele bendes vrij spel gekregen.
Wellicht zal het oppakken van hun leider de aanhangers van Saddam Hussein aansporen hun verzet op te voeren. Anderzijds betekent het wegvallen van hun symbool een belangrijke psychologische slag. Vooral het feit dat de voormalige heerser zich zonder slag of stoot liet grijpen, dringt aan hen de vraag op: „Waarom zouden wij sterven, als zelfs Saddam zich op deze vernederende manier heeft overgegeven?”
Veel belangrijker is echter dat de strijd tegen de Amerikaanse troepen in Irak lang niet alleen door Saddam-getrouwen wordt gevoerd. De afgelopen maanden is een complete anti-Amerikaanse infrastructuur opgezet. De spelers in dit veld zijn op geen enkele manier afhankelijk van bevelen van Hussein. Sterker nog: de fundamentalistische jihad-strijders, die voor een deel uit Arabische buurlanden afkomstig zijn, moeten helemaal niets van Saddam en zijn ideeën hebben.
De komende tijd zullen de Amerikanen merken dat de oppositie tegen hun aanwezigheid in Irak bepaald niet tot leden van de inmiddels verboden Ba’ath-partij is beperkt. Buitenlandse guerrilla’s, nationalistische groeperingen en ontevreden sjiieten maken het grootste deel van het verzet uit. Tot nu toe hebben de sjiieten zich afwachtend opgesteld ten aanzien van de Amerikaanse plannen voor de toekomst van hun land. Als de Verenigde Staten zich het ongenoegen van de radicale sjiieten, en daarmee van hun Iraanse geloofsgenoten, op de hals halen, zal de tegenstand van de Ba’ath-leden verbleken.