Nederlandse rijkdommen en Ghana’s armoede
Het Rijksmuseum werkt aan een serie van acht boeken over de Nederlandse aanwezigheid in de zogenoemde ”overzeese gebiedsdelen”. Voorwerpen uit de collectie van het museum vormen het uitgangspunt. Zij vertellen hun verhaal over macht en onmacht, rijk en arm, over slaaf en handelaar. Verhalen die niet vaak genoeg verteld kunnen worden.
Volgens Martine Gosselink, hoofd afdeling geschiedenis van het Rijksmuseum, denkt een museum „natuurlijk” vanuit de eigen collectie. „Je zoekt steeds wegen om die collectie voor het voetlicht te brengen. De allermooiste stukken krijgen een plaats in de museumzalen, maar er blijft nog zo veel moois over. Het is jammer om dat in depots te laten verstoffen.”
Het Rijksmuseum bezit volgens haar een grote collectie voorwerpen over de Verenigde Oost-Indische en Verenigde West-Indische Compagnie en over de gebiedsdelen die ooit tot Nederland behoorden, van de 17e tot diep in de 20e eeuw. „Zo veel objecten die allemaal een eigen geschiedenis hebben, maar die gezamenlijk het verhaal van een land vertellen. Het gaat niet alleen om kaarten, tekeningen, gravures en schilderijen, maar ook om gebruiksvoorwerpen en sieraden, soms een foto, waarachter een verhaal schuilgaat.”
In het eerste boek, ”Dof goud. Nederland en Ghana 1593-1872”, kijkt de Ashantiprins Kwasi Boakye zelfverzekerd de wereld in. Samen met zijn neef prins Kwame Poku werd hij door zijn vader, de Ashantikoning, in 1837 naar Nederland gestuurd om er een opleiding te volgen. De zwarte jongens prikkelden de fantasie van velen en de verhalen werden steeds mooier. De schrijver J. B. Schuil gebruikte de jongens als model voor zijn boek ”De Artapappa’s”, Arthur Japin vermengde waarheid en fictie in zijn roman ”De zwarte met het witte hart”.
Gijs van der Ham –conservator geschiedenis en schrijver van het eerste deel van de serie– zet in ”Dof goud” de feiten op een rij en beschrijft het leven van de jongens aan het Ashantihof en hun reis vanuit Fort Elmina onder leiding van generaal-majoor Jan Verveer. Ook ontdaan van alle fantasieën blijft het een ‘roman’.
Objecten als uitgangspunt
Met de acht boeken wil Gosselink laten zien dat er „achter ogenschijnlijk mooie museale stukken heel grote, soms dramatische geschiedenissen schuilgaan, waarop je geattendeerd moet worden, anders loop je eraan voorbij.”
Als (kunst)historicus wil ze vooral uitgaan van objecten en niet alleen van geschreven bronnen. Het is een eigentijdse benadering die volgens haar de oude manier van onderzoek –vanuit de geschreven bronnen– kan aanvullen. „Eerder bijvoorbeeld werd gedacht dat er geen speciale slavenschepen waren. Maar onderzoek naar gevonden scheepsmodellen en de afmetingen van het schip leerden dat de schepen wel degelijk geschikt waren gemaakt voor slavenhandel. Dat vertelde het model, terwijl hierover in de geschreven bronnen nooit iets te vinden was.”
Verhaal in kort bestek
Gijs van der Ham zet in met een doosje uit de museumcollectie. Het is gemaakt van schildpad, ingelegd en bekleed met goud. Op de onderzijde zijn de contouren van West-Afrika –de zogenoemde Goudkust– ingelegd. Het deksel bestaat uit een gedreven voorstelling van twee slaven, geknield voor Mercurius die het schild van de WIC ophoudt. De mannelijke slaaf torst de slagtand van een olifant. In hun midden is een klompje gouderts ingelegd. Rechts op de achtergrond wat dorpsbewoners die goud zoeken in een beek bij het dorp. Op de linkerzijde een Europese koopman die onderhandelt over de aankoop van enkele slaven.
De doos –een kunststuk van twee Amsterdamse zilversmeden– vertelt in een notendop het verhaal van Ghana. En van de Nederlanden. Want de doos straalt onbeschroomd de trots van de WIC uit. De handel in ivoor, goud en mensen had er immers –zij het voor een beperkt gedeelte– toe bijgedragen dat de Republiek der Verenigde Nederlanden in de zeventiende eeuw een van de welvarendste landen ter wereld was geworden en dat in het midden van de achttiende eeuw nog steeds was. „Dat besef geeft deze doos dan opeens een heel andere lading en maakt het blinkende goud, voor wie er oog voor heeft, in één keer dof”, schrijft Van der Ham.
Repeterende breuk
Op de vraag of niet elk boek een herhaling zal laten zien van hoe de Nederlanden aan hun rijkdommen kwamen, antwoordt Martine Gosselink voorzichtig. „In de eerste plaats zijn er grote verschillen, de slavenhandel functioneerde elke keer weer anders. De situatie op een suikerrietplantage in Brazilië is niet te vergelijken met de verplaatsingen van mensen aan de Goudkust. En de boeken gaan over nog veel meer zaken, zoals migratie, culturele ontmoetingen, wederzijdse beïnvloeding enzovoorts.”
Ook al was de West-Indische Compagnie over het algemeen niet echt een succesvolle onderneming, de rijkdom en de voorspoed van Nederland kunnen niet los worden gezien van de slavernij en het lijden van medemensen. „Het is heel belangrijk dat het verhaal van de slavenhandel steeds weer wordt verteld. Steeds weer. De slavernij is niet iets om achter je te laten, niet iets voor alleen het verleden. Deze boeken helpen het ”verhaal van Nederland” te verklaren. Maar ook de verhalen van de overzeese gebiedsdelen.
Als je zo’n lange periode als mens, als volk, zo walgelijk misbruikt bent, gaat dat onder je huid zitten. Dat laat zich nooit meer wegsnijden. Ik hoop dat deze boeken als het om het slavernijverleden gaat, begrip zullen kweken. Ik hoop ook dat de serie iets bijdraagt aan de verwerking van dat verleden. Bovendien moet het ons leren om onze ogen open te houden. Want helaas, er is niets nieuws onder de zon.”
Hommage
Slavernij is niet gebonden aan tijd of plaats. Dat zegt ook Kofi Annan, oud-secretaris-generaal van de Verenigde Naties en afkomstig uit Ghana. Hij schreef het voorwoord in het boek.
Annan trekt de lijn vanuit Ghana door; hij vraagt aandacht voor de kinderen en volwassenen die ook nu worden gedwongen onder onmenselijke omstandigheden te werken. Niets mag onbenut worden gelaten om die omstandigheden te verbeteren. Het boek ”Dof goud” is volgens hem zo’n mogelijkheid.
Annan refereert aan een portret van directeur-generaal Jan Pranger dat in 1742 door Frans van der Mijn werd geschilderd. Pranger is in kostbare kleding gestoken. Hij wijst met zijn hand naar een staf van ivoor met gouden handvat. Op de achtergrond, half in de schaduw, staat een zwarte bediende. Zowel het schilderij als de staf vond zijn weg naar het Rijksmuseum. Maar wie weet wat er van de bediende is geworden? Hoe het was met zijn heimwee, het verdriet over zijn familieleden in het thuisland? Heeft hij hen ooit nog gezien, is hij sowieso ooit teruggekeerd naar waar hij hoorde en zich thuisvoelde? We zullen het nooit weten. Wel dat hij één was van honderden, van duizenden „Ik zie dit boek als een hommage aan deze lakei”, schijft Annan.
Droomfiguur
„Kofi Annan was voor ons natuurlijk een droomfiguur om een voorwoord bij dit boek te schrijven”, zegt Gosselink. „Hij geldt als een succesvol hervormer, stimulator en bruggenbouwer. Maar hij is ook heel erudiet; hij is vleesgeworden beschaving. Ik mocht hem in het verleden tweemaal hier rondleiden. Hij nam achteraf –en dat ervaar ik als heel uitzonderlijk– zelfs de moeite een bedankbriefje te schrijven. Dat vond ik zo geweldig. Ik dacht: als iemand dat doet, dan durf ik hem ook wel een wederdienst te vragen.”
Ontmoeting van verschillende culturen
”Dof goud. Nederland en Ghana, 1593-1872” is het eerste deel in een nieuwe reeks van het Rijksmuseum Amsterdam. Aan de hand van fascinerende voorwerpen uit de collectie van het Rijksmuseum vertelt Gijs van der Ham, conservator geschiedenis, het verhaal van de Nederlandse aanwezigheid in Ghana. Het is een pijnlijk maar ook een bijzonder verhaal, een verhaal over onmacht en macht, over de ontmoeting van twee heel verschillende culturen en over mensenlevens die ingrijpend en onomkeerbaar veranderden, met de slavenhandel als onmiskenbaar dieptepunt.
Er zullen jaarlijks gemiddeld twee vervolgdelen verschijnen. Elk deel wordt geschreven door deskundigen van het Rijksmuseum. Martine Gosselink voert de hoofdredactie, samen met externe deskundigen zoals Susan Legene (Vrije Universiteit) en Gert Oostindie (directeur KITLV). De boeken verschijnen in samenwerking met uitgeverij Vantilt.
Harm Stevens, conservator 20e eeuw, schrijft het deel over Indonesië, Tristan Mostert en Jan van Campen belichten China en Taiwan, terwijl voor India nog een schrijver wordt gezocht. De gemeenschappelijke geschiedenis van Nederland en Japan wordt door Jan de Hondt en Menno Fitski belicht. Evelin Sint Nicolaas schrijft over Brazilië, Curaçao en Suriname terwijl Martine Gosselink Zuid-Afrika en Sri Lanka voor haar rekening neemt. Aan dit deel zal een tentoonstelling over de relatie van Nederland met Zuid-Afrika worden ingericht.
Boekgegevens
”Dof goud”, Nederland en Ghana, Gijs van der Ham; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2014; ISBN 978 94 600 4157 0; 200 blz.; € 24,50.