Bluetooth-borstel brengt ”Internet of things” dichtbij
Nog voor hij in uw mond kijkt, opent de tandarts op zijn scherm uw poetsgeschiedenis. Hij wijst u er fijntjes op dat uw avondpoetsbeurt de afgelopen twee maanden gemiddeld maar 1 minuut en 12 seconden duurde. „Vooral het kauwvlak rechtsboven is er bekaaid vanaf gekomen.” Dan valt je mond vanzelf open.
Een paar weken geleden konden bezoekers van het Mobile World Congress in Barcelona kennismaken met de tandenborstel die dit mogelijk maakt. De borstel van Oral-B staat via Bluetooth –hoe toepasselijk– in contact met de telefoon van de poetser en registreert tijdstip en duur van het borstelen. De telefoon laat zien welk deel van je gebit aan de beurt is en de tandarts kan in de app aangeven welke kiezen meer aandacht moeten krijgen.
De slimme tandenborstel is een voorloper van het ”internet der dingen”, waarover in Barcelona veel te horen was. Dat is niet voor het eerst, maar intussen komen de eerste producten op de markt die hiertoe behoren. Zoals de slimme weegschaal die niet alleen je gewicht en hartslag onthoudt maar ook doorseint naar je smartphone. Of de thermostaat die vanaf je mobiel te bedienen is. En de voordeur die automatisch opengaat zodra je in de buurt komt.
Het zou me niet verbazen als een deel van de lezers de schouders ophaalt en zegt dat we hier geen behoefte aan hebben. Dat gebeurde tien jaar geleden ook toen journalisten schreven over slimme telefoons die zouden uitgroeien tot een kruising tussen pc, camera en muziekinstallatie. Ach, dat zal niet zo’n vaart lopen, meende men.
Met het internet der dingen zal het wél zo’n vaart lopen. Dinsdag verscheen hierover een analyse van onderzoeksbureau Gartner. Naar verwachting zijn er in 2020 zo’n 26 miljard apparaten via internet aan elkaar verbonden. Dat beperkt zich niet tot de genoemde tandenborstel en thermostaat en een aantal voor de hand liggende apparaten als energiemeter, wasmachine en zonwering. Denk ook aan het winkelwagentje met zelfscanner en in-store-navigatie.
In Barcelona viel ook regelmatig de term ”wearable revolution”. Dan gaat het om apparaten die er niet meer als een apparaat uit zien, zoals het hemd dat het hartritme controleert, de polsband die stappen telt en calorieverbruik meet, of de bril met instructies op een ingebouwd schermpje. Al die miljarden apparaten kunnen gegevens met elkaar uitwisselen. De slimme auto vertelt aan uw slimme kamerthermostaat dat u over een kwartier thuiskomt, zonder dat u zich ermee bemoeit.
Vijf tot tien keer groter dan internet
De tech-industrie staat al te watertanden. Een van de hoofdsprekers van het congres, de bevlogen topman John Chambers van Cisco, verwacht dat de economische waarde van het internet der dingen over de komende tien jaar oploopt tot het onvoorstelbare bedrag van 19.000 miljard dollar. „De invloed ervan op de maatschappij zal vijf tot tien keer groter zijn dan de komst van internet zelf”, zei Chambers.
Als Chambers gelijk heeft –en is er geen reden om daaraan te twijfelen– dan moet niet alleen de industrie in de startblokken staan. Deze ontwikkeling roept tal van vragen op waar we nog geen antwoord op hebben. Dat was al zo bij de computer, dat overkwam ons weer bij het wereldwijde web en opnieuw bij het mobieltje.
Die vragen moeten een spa dieper gaan dan onrust over onze privacy. Wat doet het met ons mensbeeld als we in een wereld belanden waar álles van ons lichaam voortdurend gemeten wordt? Hoe vertellen we onze kinderen dat een mens meer is dan een optelsom van dingen? Wie bepaalt de kleur van de Googlebril waarmee we de wereld bekijken? Zoals de uitvinding van de auto en de daarmee gepaard gaande mobiliteit een omwenteling veroorzaakte, zo zal het internet der dingen onze wereld ook ingrijpend veranderen.
Eén vraag kunnen we wel al beantwoorden. Hier heeft toch niemand behoefte aan? Kunnen we dit niet gewoon negeren?
Het antwoord is: Nee. En nogmaals nee.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad en lector nieuwe media van Driestar Hogeschool. Reageren? Welbeschouwd@refdag.nl