Sacramenten-in-het-tegendeel
Sinds vijftien jaar bezoek ik de westhoek van Vlaanderen regelmatig, minstens één keer per jaar. De regio oefent een merkwaardige aantrekkingskracht op mij uit, dat realiseer ik me wel. Die groene grensstreek tussen de Noordzee en Frankrijk is niet alleen een charmant vakantiegebied, voor mij is het vooral de plaats waar de verschrikkingen van het menselijke kwaad tastbaar geworden zijn. De littekens ervan zijn nog steeds zichtbaar in het landschap.
Dat alles is nu bijna een eeuw geleden, vier jaar achtereen. Waar ik het over heb? Over de Grote Oorlog ’14/’18, zoals hij door onze zuiderburen wordt genoemd. De oorlog die definitief afrekende met de nette en veilige wereld (zo meende men) van ‘la belle époque’. Honderdduizenden jongemannen schoten elkaar aan stukken, belaagden elkaar met vlammenwerpers en mosterdgas, bezorgden elkaar een ellendige dood. Dit alles voor een zinloos doel dat alleen bestond in de breinen van de leiders der ‘beschaafde’ Europese naties. De mens bleek voor de mens een wolf.
Elk jaar opnieuw trekken ze mij naar zich toe: de slagvelden van Ieper en Passendale, de dodengang aan de IJzer bij Diksmuide, de erevelden van Tyne Cot en Langemark, Hill 60 met z’n metersdiepe mijnkraters, en aan het eind van de dag de Last Post-ceremonie in de Ieperse Menenpoort.
Als christenen van de Reformatie belijden we de algehele verdorvenheid van de mens: ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Zo spreekt de Heilige Schrift over ons mensen, die sinds onze opstand tegen de Schepper leven buiten de ongerepte hof van Eden. Wie daarvan overtuigd is geraakt door Gods Geest, komt dat boze beginsel in z’n eigen hart tegen. Maar er zijn ook concrete locaties in deze wereld waar datzelfde kwaad onmiskenbaar blijkt. Om me te beperken tot plaatsen waar ikzelf ooit was: het ossuarium van Douaumont bij Verdun, de concentratiekampen Buchenwald en Theresienstadt, de Hal van de Namen van het Yad Vashemmuseum te Jeruzalem, en ook Hellfire Corner aan de Menenweg bij Ieper. Sacramenten zijn het, sacramenten-in-het-tegendeel, zichtbare tekenen en zegelen van wie de gevallen mens is: vijand van God en z’n naaste…
Enkele dagen terug bracht deze krant het bericht dat de gereformeerde prekenserie ”Menigerlei genade” ermee stoppen gaat. Er was trouwens van de preekjes niet veel meer overgebleven. In omvang minder dan een kwart van toen de serie startte. Dat was in 1911. Ik pakte ze naar aanleiding van dat bericht nog eens van de plank, de vuistdikke bundels uit die eerste jaren, met meer dan vijftig preken per deel. Stevige kost was het. Grondige exegese, brede uitwerking, geestelijke lessen, praktische aanwijzingen. Grote namen ook: Wielenga, Gispen, Kok, Doekes, De Moor. Mannen van naam.
In de bundel van 1915 heb ik een poosje geïnteresseerd gebladerd. Op zoek naar sporen van de wereldbrand die in die dagen woedde. Die zal in de preken toch niet ongenoemd gebleven zijn. Nederland werd in die dagen overspoeld door Belgische vluchtelingen, met ieder zijn eigen dramatische verhaal. De catastrofe moet bij de Nederlandse predikanten bekend geweest zijn.
En jawel – hier en daar wordt naar de grote oorlog verwezen. Op een enkele plaats zelfs met verbeelding: „Wanneer ge leest in de dagbladen en ziet in de afbeeldingen, hoe elders de bodem wordt omgewoeld door de granaten en vertreden onder de legerscharen, hoe de spade wordt gebruikt niet tot het werk van den oogst maar tot het maken van loopgraven, en hoe de schoot der aarde gedrenkt wordt met het bloed der verslagenen…” Met welke toepassing? „…ons hartelijk te verheugen te midden van het goede wat de Heere ons nog gaf…” [402]. Op een enkele uitzondering na niet veel meer dan deze opgewekte toon. Terwijl de genabuurde naties elkaar uitmoordden.
Zouden we het echt niet leren: verootmoediging? Toen niet? En nog steeds niet? Of toch wel? Op en na de biddag van eerder deze week? Met de beelden van Syrië en Oekraïne op ons netvlies? „In de toorn gedenk des ontfermens!” (Hab. 3).