Wijkverpleegkundige Van Bellen: Ik zag de bureaucratie toenemen
De wijkverpleegkundige krijgt net als de huisarts een centrale plek in de wijk en coördineert alle zorg rond een cliënt, stelden de bewindslieden Schippers en Van Rijn (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) deze week. Wijkzuster Corina van Bellen (53) uit Nieuwe-Tonge werkt al zo bij Buurtzorg Nederland. Naar tevredenheid.
toen
In 1990 ben ik als wijkverpleegkundige begonnen bij Thuiszorg Rotterdam. Je kwam ’s ochtends eerst naar kantoor en nam met collega’s bijzonderheden over cliënten door. Vervolgens ging je met je lijstje cliënten aan de slag. Ik deed verplegende taken zoals het regelen van medicijnen, het verzorgen van wonden en het injecteren van mensen met diabetes. Daarnaast had ik ook verzorgende taken. Zoals het helpen bij het douchen en het aandoen van elastische kousen.
Ik regelde als wijkverpleegkundige contacten met andere partijen. Zoals de huisarts, het ziekenhuis, de apotheek, mantelzorgers. Ik signaleerde zaken die niet lekker liepen. Iemand houdt bijvoorbeeld vocht vast, of is benauwd. Soms ging ik met een oudere mee naar de huisarts. Als er bijvoorbeeld medicijnen gewijzigd werden, hielp ik de cliënt: een hoop mensen zien door de bomen het bos niet meer. Ik regelde een medicijnendoos, waarop stond wat de cliënt ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds en voor de nacht nodig had. Zeker voor eenzame ouderen met weinig familie hield ik contact met het ziekenhuis. Sommige cliënten wisten niet precies wat de dokter tegen hen gezegd had. Ter controle belde ik dan met het ziekenhuis.
In Rotterdam bezocht ik dagelijks zeven à acht ouderen. Het ligt er natuurlijk aan wat voor cliënten je hebt. Met een MS-patiënt kun je zo een uur, anderhalf uur bezig zijn. Het kost ook tijd om bijvoorbeeld iemand vanuit bed in zijn rolstoel te zetten.
In 1992 ben ik als wijkverpleegkundige in dienst getreden bij Kruiswerk Zuid-Hollandse Eilanden, tegenwoordig Careyn. Daar werkte ik negentien jaar, vooral in Middelharnis. Ik heb toen de bureaucratie zien toenemen. Je moest alles verantwoorden. Er kwamen veel administratieve taken bij. Je moest productie draaien. Voor bijvoorbeeld hulp bij het aandoen van kousen stond 7,5 minuten. Verzorgende taken, zoals helpen bij douchen, deed ik daar niet meer. Dat moest door verzorgenden worden gedaan. Ik had ongeveer tien cliënten per dag.
nu
In 2011 ben ik samen met anderen hier in de omgeving van Middelharnis een bureau van Buurtzorg Nederland gestart. Aan ons bureau zijn geen managers verbonden. Wij doen mee aan een proef regelarme zorg. Voorheen was je meer afhankelijk van een planbureau en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Een planbureau bepaalde welke cliënten je per week moest bezoeken en hoe lang. Maar in de praktijk werkte dat vaak niet. Ouderen moesten bijvoorbeeld plotseling worden opgenomen en dan moest je het rooster weer omgooien. In de huidige proef ligt de verantwoordelijkheid voor het toekennen van zorg aan cliënten veel meer bij de wijkverpleegkundige.
Ik vind het prachtig dat de bewindslieden Schippers en Van Rijn willen dat de wijkverpleegkundige alle zorg rondom de cliënt coördineert en afstemt met andere hulpverleners, zoals de huisarts, medisch specialist en de maatschappelijk werker. Bij Buurtzorg is die centrale plek voor de wijkverpleegkundige er al. We regelen zorg in samenspraak met bijvoorbeeld de huisarts en het ziekenhuis. Onze verpleegkundigen hebben allemaal een iPad. Dat is fantastisch. We kunnen thuis bij een oudere een foto maken van een wond en die doormailen naar het ziekenhuis. Zo hoeft een cliënt niet wekelijks naar de poli. Als wijkverpleegkundigen onderhouden we ook contacten met bijvoorbeeld een fysiotherapeut of een ergotherapeut. Verder komt de gemeente bij de zorg voor ouderen steeds meer in beeld. Bijvoorbeeld als het gaat om het aanvragen van huishoudelijke hulp.
straks
De bewindslieden Schippers en Van Rijn willen een wijkverpleegkundige in een nieuw jasje, zonder stopwatch. Ik juich dat toe. Bij Buurtzorg werken we al zo. Je gaat met ménsen om. Ik beslis als wijkverpleegkundige nu zelf vaak hoe ik iets aanpak, zonder tussenkomst van een manager of een bureau of afstand. Bij een van mijn cliënten, een oude vrouw, moet ik helpen de elastische kousen aan te trekken. Ze kijkt uit naar mijn komst en heeft de koffie klaarstaan. Het is van belang dat je er dan even een halfuurtje blijft zitten. Daar moet ruimte voor zijn.
Ik heb twee cliënten van 95 jaar die niemand meer hebben. Zulke mensen help ik bijvoorbeeld bij het boodschappen doen. Hier in Middelharnis wordt van alles georganiseerd voor ouderen. Een koffieochtend, een kaartclubje, een dansavondje. Het is goed dat dat gebeurt. Want ik zie toenemende eenzaamheid onder ouderen.
Het is goed als er minder verschíllende hulpverleners bij een oudere over de vloer komen. Voorheen maakte ik het mee dat ik als wijkverpleegkundige om acht uur een oudere insuline toediende. Vervolgens kwam de verzorgende een boterham smeren. Het is veel handiger om dat in één hand te houden, ook vanwege de kosten.
De bewindslieden stelden deze week dat de wijkverpleegkundige vanaf 2015 in het basispakket van de zorgverzekeringswet wordt opgenomen. Ik vind dat heel mooi. Maar ik heb ook wel zorgen. Zullen zorgverzekeraars wel voldoende geld beschikbaar stellen voor allerlei zorgtaken? Er moet immers worden bezuinigd.
Ouderen wonen steeds vaker thuis. De komende jaren worden honderden verpleeg- en verzorgingshuizen afgebroken. Ik merk dat dat onrust geeft onder ouderen. Ik hoop wel dat er voor bijvoorbeeld zwaar gehandicapte ouderen voldoende goede opvang blijft. In ieder geval wordt het er voor de wijkverpleegkundige in de toekomst drukker op.