Kerk & religie

Kerk had soms heidense trekjes bij kerstening Friezen

DEVENTER. De kerstening van de Friezen verliep moeizaam. En van een triomf van een volmaakte kerk over de heidenen was al helemaal geen sprake. Met haar reliekenverering had de kerk zelf juist onmiskenbare heidense trekjes.

Klaas van der Zwaag
13 March 2014 10:49Gewijzigd op 15 November 2020 09:22
Met een mobiel altaar, voorzien van kostbare relieken, trok de Friese missionaris Ludger (ca. 742-809) eropuit om de Friezen en Saksen te bekeren. beeld uit besproken boek
Met een mobiel altaar, voorzien van kostbare relieken, trok de Friese missionaris Ludger (ca. 742-809) eropuit om de Friezen en Saksen te bekeren. beeld uit besproken boek

Dat stelt dr. Dirk Otten in zijn boek ”Hoe God verscheen in Friesland. Missie en Macht in Frisia” (uitg. Deventer Universitaire Pers, Deventer), dat vrijdag in Leeuwarden gepresenteerd wordt. De titel maakt een toespeling op het befaamde ”Hoe God verdween uit Jorwerd” van Geert Mak. „Zo geruisloos en snel Gods verdwijnen uit Jorwerd vanaf de jaren vijftig was, zo tumultueus en moeizaam was Zijn verschijnen in de Friese landstreken”, aldus dr. Otten (1939), gepensioneerd leraar Duits.

De eerste, gedreven missionarissen die vanaf eind zevende eeuw Friese bodem betraden, moesten vaststellen dat de Friezen zich niet door hun Evangelieprediking van hun Germaanse religie lieten afbrengen. Gedesillusioneerd keerden ze terug naar hun kloosters in Engeland en Ierland. Pas na een lange periode van veel geweld en oorlogen en moeizame bekeringsarbeid zou het lukken om van de Friezen een volk te maken dat men als gekerstend beschouwde.

Het boek beschrijft het kersteningsproces van de Friezen aan de hand van het optreden van 21 missionarissen. Het proces nam ruim drie eeuwen in beslag: van de tweede helft van de zevende tot het begin van de elfde eeuw. De Friezen gaven pas in de loop van enkele eeuwen hun Germaanse religie op voor het christendom, de religie van de Franken, hun vijand.

Na de militaire onderwerping zou het echter nog ongeveer twee eeuwen duren voor het christendom de Friezen van alle standen eigen was geworden en de nieuwe religie tot in de verste uithoeken van de Friese landen was doorgedrongen. Het toen­malige Friesland was overigens niet het huidige noordelijke deel van Nederland, maar reikte van ver boven Dokkum tot aan Domburg in Zeeland. Het christendom vond vooral ingang bij edelmannen, handelaren en kooplieden. Deze laatsten hadden al vroeg onderkend dat het machtig geworden christendom de toekomst had. De vroegste Friese kerkjes werden dan ook in handels- en havenplaatsen gebouwd.

Geen heidenen

Otten wil de onbekeerde Friezen geen heidenen noemen en hun oude, Germaanse religie niet als heidendom kwalificeren. De fout van de vroegmiddeleeuwse kerk en de missionarissen was volgens hem dat zij denigrerend spraken over „het blinde heidendom.” Men had er geen enkele behoefte aan om iets aan de weet te komen over dit heidendom.

Oorspronkelijk was een ”heiden” geen ongelovige of iemand met een andere religie, maar iemand die buiten een nederzetting, ”op de heide”, woonde. Een ”paganus” (later Latijn voor heiden) was iemand die niet in een stad, maar in een pagus (dorp) woonde. ”Pagani” waren platte­landers. Vanaf eind vierde eeuw komt ”paganus” in de betekenis ‘niet-christen’ voor.

De Friezen waren geen heidenen in de betekenis van ”ongodsdienstige mensen” of ”ongelovigen”, aldus Otten. Ze hadden een Germaanse religie die ouder was dan het christendom, een religie waarbij het niet ging om geloven of niet geloven. Het was een religie die men dééd in de vorm van rituelen, processies en offers. De hoogopgeleide missionarissen brachten het christendom daarentegen vooral als een ‘weet­religie’, een religie uit een moeilijk boek, dat veel uitleg vergde.

Otten wijst op de ‘heidense’ trekjes in de belangrijke rol die de reliekenverering speelde in het kersteningsproces van de Friezen. De tastbare relieken, met de achtergrondverhalen over hun wonderkrachten en heilzame werking, vonden een betere ingang bij het publiek dan theologische uiteenzettingen. „Relieken werden op den duur veel meer dan een succesvol hulpmiddel bij de prediking, ze werden voor de afzonderlijke kerken en ook voor het bisdom statussymbolen.”

Macht

Zending en macht gingen nauw samen. De in 689 begonnen oorlog van de Franken tegen de Friezen was, evenals hun in 772 gestarte strijd tegen de Saksen, geen bekeringsoorlog. Het ging om machtsuitbreiding van de enige grootmacht in West- en Noordwest-Europa: het Frankenrijk.

Otten: „Wanneer een gebied eenmaal was onderworpen, sprak het voor de christelijke Frankische vorsten vanzelf dat op de inlijving bij hun rijk de bevrijding uit het heidendom moest volgen. Aan de missionarissen de taak om daar het licht van het Evangelie te brengen en er een kerkelijke organisatie op te zetten. De kersteningsgeschiedenis van hun eigen landen had geleerd dat na de bekering van een vorst of stamhoofd, waarbij de edelen zich in de praktijk meteen aansloten, het volk zonder veel verzet geleidelijk volgde.”

Het Evangelie dat aan de Friezen werd gebracht, stond ook ver af van het christendom van de eerste eeuwen. De kerk was na de derde eeuw een instituut met macht geworden, met alle misstanden van dien. „De mannen aan de top van de kerk schoven elkaar onderling de begeerde functies toe, belangrijke ambten werden gekocht en verkocht. Frankische bisschoppen waren machtige mannen met een hofhouding en velen van hen leidden een gehuwd leven als een prins.”

Uiteindelijk werd de kerk door een steeds betere organisatie en een overvloed aan kennis en macht een instituut dat het leven van mensen en de samenleving beheerste. „De oude religie kon daar geen gelijkwaardige alter­natieven tegenoverstellen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer